Home




De Onzichtbaren

Heeft u ze gezien? De schaduwen in de straat? De onzichtbaren, degenen die zich verstoppen zodra u eraan komt? Heeft u ze gezien? Ze gaan aan u voorbij. Ze zijn bang voor u. U zou wel eens een agent in burger kunnen zijn. U zou wel eens een verklikker kunnen zijn. Nee, u ziet ze niet. Ze hullen zich in de lucht die u ademt. U zou hen kunnen voelen als u lucht uitblaast.

Nee? Misschien als u heel hard zucht, dat u ze dan voelt. Ook niet? Wonderbaarlijk. Ze zijn er namelijk wel. Zwaait u met uw armen. Misschien raakt u er een.
De geüniformeerden zijn er goed in. Zij ruiken ze gewoon. Maar ze maken dan ook jacht. Ze zijn als honden. Nee, ze zíjn honden. Valse honden. Ze grommen zacht, ze grommen hard, ze blaffen, ze happen toe, maar meestal komen ze onaangekondigd, snuffelen aan de benen van de onzichtbaren, zodat deze heel zenuwachtig worden, en bang. En dan weet de hond het zeker, hij heeft een onzichtbare gevonden.

Een onzichtbare, die ziet en voelt alles. Die hoort alles. Die proeft het eigen bloed in de mond, dag en nacht. Onzichtbaren voelen het kloppen van hun hart beter dan wie dan ook. Ze zijn zich zeer bewust van hun hart, omdat het zoveel angst kent. Angst voor die honden, maar ook voor u, en voor mij.
Heeft u dat nooit, als u over de stoep loopt, of over de galerij van uw flatgebouw, dat het net is alsof er iets langskomt dat u aanstoot? Heel zachtjes maar, per ongeluk, want onzichtbaren zijn heel voorzichtig.

Ook al niet!? Heeft u geen gevoel dan? Ik voel het voortdurend. Alleen, als ik dan om me heen kijk, zie ik hen niet, de onzichtbaren, hoezeer ik ook oplet. De onzichtbaren doen zó hun best om onopgemerkt te blijven, dat wie hun hulproep graag horen wil, het ook nog niet hoort. Je moet echt zoeken, zoals die honden, maar dat wil je ze niet aandoen. Ze zouden zich meer opgejaagd voelen.

En zo blijft het in stand. Zelfs als de honden hen bij de enkels hebben en voortsleuren, zelfs als de onzichtbaren dan schreeuwen, dan nog kost het moeite om het waar te nemen. De schreeuw wordt gesmoord, krijgt een prop in de mond. Bovendien, wie durft die honden aan? Niemand toch? Die honden zijn de baas. En hun baasjes zijn hen weer de baas. En ook zij hebben weer bazen, die nog machtiger zijn dan hen.

Wat moeten de onzichtbaren beginnen? Zichtbaar worden? En dan? Zullen wij hen in ons midden opnemen? Dan moeten we het wel allemaal doen. Dan beginnen de honden niets meer. Laten we dat doen! Laten we hen die prop uit de mond nemen en luisteren naar wat ze te vertellen hebben. En laten we de honden terug naar hun baasjes sturen met een muilkorf om, en een riem om hun nek, waar we dan een belletje aan hangen, zodat je ze van mijlenver kunt horen aankomen, zelfs als ze sluipen.


Ja. Laten we dát doen. En laten we tegen iedereen zeggen die de honden opnieuw op pad stuurt, en die hen toch weer de schuilplaats van een onzichtbare wijst, dat ze daarmee op moeten houden.

Ik stelde het een onzichtbare voor, die zich aan mij bekend maakte, om mij iets over zijn lot te vertellen. Dat deed hij 's avonds laat, en hij keek voortdurend om zich heen, sprak zachtjes. Hij zei: “Hoe kun jij je zo vergissen? We kiezen er niet voor om onzichtbaar te zijn! We worden onzichtbaar gemáákt. En het is niet zo dat de honden er veel moeite voor moeten doen om ons te vinden. Hun bazen slagen er enkel heel goed in om gewone mensen, zoals jij, het bestaan van de onzichtbaren te doen vergeten, of erger: ontkennen. Feitelijk zijn we zo zichtbaar als wat! Jij ziet me toch ook?”

“Dus jullie maken jezelf helemaal niet onzichtbaar?” vroeg ik verbaasd. “Welnee!” antwoordde hij nu. “Was het maar waar! Dan konden de honden ons heus niet vinden!”

“Maar wat moeten we doen dan?”
“Gewoon: beter opletten, kijken en luisteren.”
“En dan?”
“Stoppen met ons onzichtbaar te laten zijn!”


Joke Kaviaar, 20-12-07