De verhalen die hier staan zijn allemaal fictief proza. Hoewel? Allemaal?
Het verhaal ‘Er staat een hek langs het strand’ komt heel dicht bij de realiteit. In feite is al het beschrevene echt gebeurd. Alleen dat hek langs het strand niet, maar het zou zomaar gekund hebben. Dat bleek ook uit het feit dat er mensen waren die bij de publicatie van dit verhaal dachten dat er werkelijk een hek langs het strand stond. Verontwaardiging alom, mensen die aan de kust wonende vrienden vroegen eens te gaan kijken naar dat hek… En hoewel dit hek er niet staat, aan andere grenzen staan er wel steeds meer. En hoe dat is, wilde ik met dit verhaal even voelbaar maken.
De situatie aan de buitengrenzen van de EU is sinds het schrijven van dit verhaal alleen maar verergerd.
Inhoud:
1. Er staat een hek langs het strand
2. Verhalen in de serie ‘Dit is Recht’
– De Gouden Guillotine
– Een Nieuwe Straf
– Proces Verbaal
– Uitgesproken Recht: Nog Even Wennen
Er staat een hek langs het strand
Wat ik hier ga vertellen tart elke rede. Waren er aanwijzingen? Hoe kan het dat we dit niet hebben zien aankomen? Vonden we het zo onwaarschijnlijk?
We zijn vandaag naar het strand geweest. Het was vroeg in de avond en het begon te schemeren. Als we doorliepen, konden we nog de zonsondergang in zee zien. Hoe het avondrood de wolkenranden roze kleurt, het uitdovend schijnsel langzaamaan paars en dan diep donkerblauw wordt en hoe de maan even later zijn volle kop boven de duinen uitsteekt. We konden de zee al ruiken, proefden de zilte tinteling op ons tong, voelden hoe de wind het zand in ons gezicht blies. Maar toen we het laatste duin over klommen, ons verheugend op het weidse uitzicht…
Daar was het. Daar ís het. Er staat een hek in de branding. Een hoog hek, zeker zes meter. Zo’n hek dat je kent van de beelden van Ceuta en Melilla aan de grens tussen Marokko en Spanje. Het hek reikt zover als je kan zien, vanaf Bakkum zuidwaards tot aan de pier bij IJmuiden, noordelijk tot aan Egmond aan Zee. We renden van het duin af. Dat stond er vorige keer nog niet! Het ziet eruit alsof het strand de luchtplaats van een grote gevangenis is geworden. De gevangenis Neederland. Zwemmen in zee is volkomen onmogelijk geworden. Het hek is te hoog. Gele bordjes bovenaan het hek waarschuwen voor electrische schokken van het draad dat er verticaal bovenop is aangebracht. Het is verboden te vliegeren, zweefvliegen, paragliden, sky-diven, zwemmen, pootje baden en van alles meer.
De lage zon wierp lange schaduwen van de spijlen van het hek over het strand. Er liepen wat mensen hun hond uit te laten alsof ze niet anders gewend waren. Onderaan het hek spatten de schuimende golven tegen het hek uiteen, alsof ze het hek proberen weg te beuken. Alles wat normaal gesproken aan strand spoelt, blijft nu aan de andere kant tegen het hek aan liggen. Zeewier. Stukken hout. Plastic rommel. Touw. Daartussen: schelpen, dode krabbetjes, kwallen. De meeuwen hoeven nu niet het hele strand meer af te zoeken, het ligt allemaal daar. Ze vechten erom.
We stonden daar vol ongeloof, liepen naar het hek en voelden of het omgeduwd kon worden. Geen beweging in te krijgen. De in beton gegoten pijlers lijken metersdiep in het zand te zijn ingegraven. Een camera vlakbij ons bewoog zijn mechanische nek in onze richting. We voelden de spiedende blik op ons gericht. Een vrouw die voorbijliep, bleef op afstand en trok snel haar hond mee. Verwijtende blik. De zon ging onder als altijd, de meeuwen krijsten. Het wrak van een flinke rubber boot die ergens op kapot moet zijn geslagen trok onze aandacht. Een helikopter vloog laag over, we konden het roteren van de bladen haast voelen. Een donkerblauwe jeep kwam op ons af.
“Daar zul je het hebben. Marechaussee.”
De wagen stopte. Twee mannen met karabijnen stapten uit. Blauwe militaire waakhonden. Eén van hen voerde het woord. De ander bleef de hele tijd naast hem staan en om zich heen kijken. Alsof hij wilde voorkomen dat iemand zich ermee zou bemoeien.
“U dient afstand te houden van het hek. U mag het niet aanraken.”
We wisten niet wat te zeggen. We waren nog te veel met stomheid geslagen.
“Legitimatie.”
“Worden we ergens van verdacht?”
“U raakte het hek aan.”
“We keken alleen.”
“Legitimatie of u wordt aangehouden.”
“Op grond waarvan?”
“We willen weten wie er aan het hek zitten.”
“Waarvoor staat dat hek er?”
“Om de illegalen tegen te houden.”
We keken elkaar aan. Waren de grenzen daadwerkelijk en letterlijk fysiek dichtgegaan, zoals Zijlstra wilde? Was het NATO hek bij Calais, gedoneerd door Engeland, helemaal doorgetrokken naar hier?
“Komt er nog wat van?” vroeg de marechaussee nu.
“Wat is de bedoeling? Om te voorkomen dat ze-”
Hij onderbrak me: “Beide. Legitimatie! Nu.”
Ik herinner me de laatste berichten vlak voor onze vakantie. Engeland dreigde met een economische boycot als de zogenaamde stroom vluchtelingen geen halt werd toegeroepen. Langs de hele Franse kustlijn werden hekwerken opgericht. Vluchtelingen die het voorheen vanuit Calais probeerden om Engeland te bereiken, probeerden het vanuit Oostende, en dus werd langs de Belgische kust ook een hekwerk geplaatst, dat langzaamaan de grens met Nederland naderde.
In de Rotterdamse haven was een boot met vluchtelingen aangespoeld. Noodweer had hen getroffen. Een onbekend aantal mensen was overboord geslagen en verdronken. Zeker vijftig lichamen werden gevonden op het strand tussen Rotterdam en Scheveningen. De overlevenden werden rechtstreeks naar de grensgevangenis op Rotterdam Airport gebracht. Het zat daar overvol. Teeven kondigde aan dat pas geleden gesloten gevangenissen weer in gebruik moesten worden genomen. Ontslagen G4S bewakers zouden opnieuw worden ingehuurd. Een plan voor een nieuwe private gevangenis ergens in Drenthe dat wegens bezuinigingen in de ijskast was gezet, werd in de Tweede Kamer ontdooid. Geen partij die ertegen was. En omdat de grenzen over land ook hermetisch werden afgesloten, kwamen vluchtelingen langs de kust van België naar Nederland, over zee. Zwemmend, op vlotjes of op rubber banden. In Zeeland ontstonden al snel nieuwe ‘jungles’, zoals voorheen in Calais.
De Noordzee is de nieuwe Middellandse Zee geworden. Strandtenten in Scheveningen klagen over teruglopende inkomsten omdat veel mensen niet meer naar het strand gaan. Die willen niet geconfronteerd worden met vluchtelingen die hongerig en dorstig bijeengepakt in gammele boten het strand opkomen. Of erger nog: met doden. Wie wil daar nog zitten met bier en patat?
Ik keek de marechaussee aan. Klootzak, dacht ik, smeerlap! Door jullie toedoen zijn die mensen dood. Doordat jullie ze tegenhouden. Jullie en Frontex en al die regeringen en al die mensen die alleen maar aan hun eigen belang denken.
Mijn partner had het paspoort reeds afgegeven. Die probeerde nog in discussie te gaan, maar het bekende antwoord luidde: “Ik ga niet met u in discussie. Wij voeren beleid uit. Als u daar moeite mee heeft, moet u in Den Haag zijn.”
Ik had mijn rijbewijs bij me. Wat anders kon ik doen dan het te tonen? Zonder er verder woorden aan vuil te willen maken, overhandigde ik mijn rijbewijs. De zwijgzame om zich heen kijkende waakhond ging met ons paspoort en rijbewijs de auto in. Ik staarde door het hek naar de zee. Naar de rubber boot. Die klotste tegen het hek aan. Zou ik straks ook doden tegen de andere kant van het hek zien liggen?
Met een veelbetekenende blik werden onze documenten teruggegeven. “Volgende keer word je aangehouden. Ik vorder je nu je te verwijderen van het strand.”
Mijn partner probeerde nogmaals in discussie te gaan. “Zinloos” zei ik, en begon te lopen, omkijkend naar het hek, of ik kon zien hoe het in elkaar zat.
Wist iemand al van het hek? We zijn direct naar huis gegaan. Ik móest meer weten. En ja, nou en óf iedereen het weet! De gebruikelijke verontwaardigde commentaren op facebook van talloze ‘friends’. Op websites van de mainstream media wordt het sluiten van de grenzen in reacties toegejuicht. “Laat ze maar verzuipen.” “Zorg dat ze niet vanuit België hier komen.” Dat zijn nog milde.
Inmiddels weet ik dat voor de bouw van het hek zowel gevangenen als werklozen worden ingezet als dwangarbeiders. Zij aan zij. Ball and chain. Die kunnen niet weigeren. Het is dát, of (voor gevangenen) de isoleer of (voor werklozen) je uitkering en dus je woning kwijt. Er is een noodtoestand afgekondigd. Staat van beleg? Ervaren gevangenisbouwers als BAM, Strukton en Ballast Nedam in Nederland en Besix in België leveren materiaal, machines en experts. Op het strand bij Bakkum, waar wij waren, is het hek al af. Ten noorden van Petten schijnen ze nog bezig te zijn richting Den Helder.
Eigenlijk moeten we suiker in het cement van de betonnen pijlers gooien. Of de trucks die de stukken hek aanleveren tegenhouden. Maar sommige van mijn beste vrienden zijn onbereikbaar. Ik weet dat ze een uitkering hebben. Zij, die altijd geprotesteerd hebben tegen de waanzin van de jacht op vluchtelingen, worden ze nu gedwongen eraan mee te werken? Tot waar komt het hek? Vele honderden mensen meer zullen sterven als ze de oversteek helemaal vanaf de Waddeneilanden gaan proberen. Of komt daar ook een hek omheen? Het laatste bericht dat ik net lees, gaat over een groep vluchtelingen die een ‘jungle’ in de duinen bij Aardenhout hebben opgericht. De villabewoners aldaar beginnen te piepen over de waarde van hun huizen. Alsof mensenlevens niets waard zijn.
Terwijl ik dit schrijf, gaat de bel. Een man met papieren voor de deur. Ik zet de computer uit voor ik open doe.
Joke Kaviaar, 19 september 2014
*
De Gouden Guillotine
Geen executies vandaag. Het was zijn verlofdag. Een dag zonder verantwoordelijkheden die hij bij voorkeur doorbracht in de rust van enkel zijn eigen gezelschap. Vandaag lukte dat niet; het was de postbode, die hem een aangetekend pakket kwam aanbieden.
‘De Heer Executiemeester drs.L.B. Lang?’ vroeg de man.
Ja. Dat was hij. Hij knikte. De postbode liet hem zijn handtekening zetten. Daarna kreeg hij het pakje en het Groene Bewijs Van Ontvangst in de handen gedrukt. Zonder verder een woord te spreken, tikte de postbode tegen zijn pet en sjokte verder. Hij had nog een volle tas bij zich. Als hij niet zo onbeleefd was doorgelopen had de Heer Executiemeester hem nog een kleinigheid willen geven voor de moeite. Nu haalde hij zijn schouders op, sloot de deur en ging met poststuk en formulier terug naar zijn terras waar hij, gezeten op een tuinstoel en onder het genot van een koel glas bier, het pakket zou openmaken.
Het zag er verzorgd uit. Het bruine papier was er niet omheen gefrommeld, maar keurig gevouwen. Op dat soort dingen lette hij. Hij stelde dat op prijs, zoals een goed gesteven kostuum, of een strak georganiseerde en soepel verlopende executie.
Zorgvuldig, rustig één voor één de plakbandjes afpellend, opende hij het. Er zat een grijze doos in en in die doos, in een roodfluwelen bedding, lag een broche die hij meteen herkende als een guillotine. Een gouden guillotine. Veertien karaats. De afmetingen waren zo’n drie bij vier centimeter en het mechanisme was bovendien op treffende wijze tot in detail uitgewerkt. Tot zijn verrassing werkte de miniguillotine ook: door middel van het wegtrekken van een pin kon het mesje tot vallen worden gebracht. Een handeling, die hij een paar keer herhaalde.
Van wie kwam het eigenlijk? En ter gelegenheid waarvan was hem de gouden guillotine geschonken? Een begeleidende brief zat er niet bij.
Hij bekeek het bruine pakpapier. Geen afzender. Daarna controleerde hij het Groene Bewijs Van Ontvangst maar ook hierop vond hij geen aanwijzing omtrent de herkomst van het pakje. Het formulier was onvolledig ingevuld, met onleesbare hanenpoten. Zelfs het identificatienummer van de postbode ontbrak.
Een telefoontje naar de postdienst zou, met een beetje geluk, één en ander wel verhelderen, veronderstelde hij. Er stond vast wel ergens een telefoonnummer voor informatie op het formulier. Zij het in minuscule lettertjes.
Het vond het in een alinea halverwege.
Hij stond op en liep met de guillotine en het groene formulier weer naar binnen. Bij het passeren van de spiegel bleef hij staan en speldde de guillotine op zijn overhemd. Hij bekeek zichzelf. Van dichtbij. Van veraf.
Wel wat opzichtig, maar hij was er dan ook niet op gekleed in dat ruime witte overhemd met die korte mouwen en die ongestreken kaki pantalon. Beter zou het staan bij zijn Jasje-Voor-Speciale-Gelegenheden dat zijn moeder zaliger voor hem had gemaakt. Dat zwarte, licht getailleerde jasje met diepblauwe biezen, gemaakt van stoffen waarvan hij de naam niet wist.
‘Als het maar als gegoten zit,’ had zijn moeder gezegd. Dat zat het. Het paste hem zoals zijn vak hem paste. Hetzelfde gold voor de gouden guillotine. De verzender moest wel iemand zijn die hem kende en had het misschien speciaal voor hem laten smeden. Het zou erg onattent zijn om geen dankbrief te sturen.
Dat moet vandaag nog, vond hij. Hij liep naar de telefoon en draaide het informatienummer.
Meteen werd hij in de wacht gezet. Toen hij eindelijk doorgeschakeld werd, kwam hij in een intern telefoonsysteem terecht. Via talloze cijfercodes belandde hij vervolgens bij een antwoordapparaat dat hem mededeelde dat er niemand aanwezig was en hem verwees naar een algemeen nummer.
Weer wachtte hij lang. Hij bedacht zich hoe hij uit zou leggen dat er waarschijnlijk onbedoeld zo’n veel voorkomende ambtelijke vergissing was gemaakt en dat de afzender onmogelijk de bedoeling had anoniem te blijven. Hij zou er op aandringen dat hij moest weten wie hem zo’n kostbaar voorwerp had gezonden. Uiteindelijk werd hij, een lange rij wachtenden later, te woord gestaan door een telefoniste die snel praatte en kortaf was.
‘Dan moet u naar het kantoor vanwaar het verzonden is.’
‘Welk kantoor?’
‘Expeditienummer?’
Dat had hij snel gevonden. Hij gaf het nummer, hoorde een klik en kreeg een irritant en lullig stukje pianomuziek te horen. Hij hield de hoorn een stukje van zijn oor en probeerde het midden te vinden tussen opletten en negeren. Na enige tijd hoorde hij de stem van de telefoniste weer. Ze gaf hem het adres van het postkantoor.
‘Waar is dat?’
‘En vergeet het groene formulier niet.’
De verbinding werd verbroken.
Bij bestudering van de stadsplattegrond bleek het betreffende postkantoor in het centrum van de stad te zijn. Wilde hij daar nog aankomen voor het zou sluiten, dan mocht hij wel vaart maken. Hij nam zich voor geen tijd met aarzeling te verdoen en besloot, al was het met tegenzin, zijn schaduwrijk terras te verruilen voor de verstikking van de stad, waar het dezer dagen zo erg stonk dat het leek alsof de koelcellen van het Centraal Mortuarium al dagen defect waren.
Hij stak het formulier in zijn borstzak, knoopte snel maar secuur zijn das, schoot in zijn flanellen zomerjasje, verliet zijn appartement en stapte in zijn wagen.
‘Als de binnenstraten nu maar niet zo verstopt zitten als de ringwegen rond deze tijd,’ mompelde hij in zichzelf.
De ramen van zijn wagen hield hij dicht tegen de stank en om niet geconfronteerd te hoeven worden met het spugen en schelden om hem heen. Stadsverkeer! Hij wilde er geen deel van uitmaken. Het enige dat hij wilde, was weten wie de guillotine gezonden had.
Wat nu als de afzender om wat voor reden dan ook wílde dat hij in het ongewisse zou blijven omtrent diens identiteit? De gouden guillotine zou hem zelfs door één van de invloedrijke mafiafamilies kunnen zijn toegezonden. Zoiets was geen goed teken. Als zijn moeder er nog was geweest, had ze nu gezegd: ‘Zie je nu wel?’ Meer dan eens had ze hem gemaand dat ‘gij niet doden zult’ en dat hij nooit ongestraft kon blijven. Het herinnerde hem aan die keer dat hij het Jasje-Voor-Speciale-Gelegenheden tijdens een executie gedragen had. Dat had ze hem erg kwalijk genomen. Hij had getracht haar uit te leggen dat hij er goede redenen voor had – hij was gepromoveerd en dit was zijn eerste Klasse A Voltrekking – maar ze was niet onder de indruk geweest van zijn argumenten: hoeveel deskundigheid er bij komt kijken en hoe lang het duurt voor het een jongeling, zoals hij toen nog was, wordt toever-trouwd deze door dramatiek en oproer omgeven gevallen af te handelen.
Hij blikte in zijn achteruitkijkspiegel. Wat een lange file! Eigenlijk stond hij al een tijdje stil, voor een stoplicht naar hij meende, maar dit was, gezien het koor van claxons achter hem, niet het geval.
Een stukje verderop zag hij een wagen van het Dagblad van de Unie staan. De achterklep stond open. Een jonge knul sjouwde, kennelijk zonder dat het veel inspanning kostte, ingebonden balen kranten een hoog gebouw binnen. Dan kwam hij weer naar buiten en sjouwde heel bedaard een volgende lading naar binnen.
VONNIS VOLTROKKEN! kopte de krant.
Dat was gisteren. Een omstreden zaak. Het Penitentiair Voltrekkings Centrum was door een breed kordon oproerpolitie afgezet. Alleen justitiemedewerkers, guillotine-technici, de rechtbank, de advocaat en naaste familie van de veroordeelde konden toegang krijgen middels een speciaal ontworpen pasje en terwijl buiten een betoging tegen de executie werd gehouden, bekende binnen de veroordeelde zijn schuld. Dat had de Heer Executie-meester goed gedaan. De zekerheid dat hij zonder twijfel een schuldige had gestraft, gaf hem verlichting.
Hij schrok op van een harde knal. Zwarte rookpluimen kwamen onder zijn motorkap vandaan. Het temperatuurmetertje stond ver in het rood. Hij wierp zijn portier open, wilde uit zijn auto springen en werd bruut tegen gehouden door zijn veiligheidsriem. Onhandig en paniekerig rukte hij zich los en struikelde zijn wagen uit.
Mensen staarden hem aan. Hij voelde de druk in zijn hoofd stijgen. Nee! Kalmeer. Constateren. Concluderen. Handelen. Hij opende de motorkap om het motorblok te laten afkoelen. Het zou niet veel helpen met die hitte, maar hij had tenminste iets gedaan.
Half vijf. Over dertig minuten zou het postkantoor dicht gaan. De krantenjongen kwam weer naar buiten en gebaarde naar de file dat hij nog één keer moest.
‘Die drukte ook!’ mompelde de Heer Executiemeester en hij vervloekte hartgrondig al die nietsnutten die ook zonodig een auto willen hebben, de fietsers die hun handen niet uitsteken en de voetgangers die zonder op- of omkijken de weg oversteken waar geen zebrapad is en waarom stonden die mensen zo naar hem te roepen? Ze kwamen dichterbij en dromden om hem heen. Nu zag de hij dat de Dagbladwagen weg reed. Snel stapte hij weer in.
‘Duwen, jongens!’ hoorde hij achter zich. Langzaam kwam zijn wagen in beweging. Toen hij hem tenslotte in een parkeerhaven tot stilstand bracht, steeg een luid gejuich op. Hij stapte uit, herhaaldelijk ‘Bedankt!’ roepend en rende zonder omzien weg. Kwart voor vijf. Het moest mogelijk zijn om voor sluitingstijd bij het postkantoor te zijn, dus spoedde hij zich, na de sleepdienst van de Afdeling Autoschade te hebben gebeld, naar de dichtstbijzijnde tramhalte. Hij wist nog net in een gereedstaande tram te springen, vergat een kaartje te kopen en kreeg prompt een boete van een chagrijnige controleambtenaar die ‘het geen moer kon schele’ waarom hij geen kaartje had. Of hij maar ‘snel wou dokke’. Dit deed hij gezagsgetrouw. Een halte verder liet hij zich uit de tram verwijderen.
Had hij maar een taxi genomen, dan was hij goedkoper uit geweest. Met zijn salaris had hij zich die taxi met alle gemak, heen en terug, kunnen veroorloven. Hij had de chauffeur kunnen laten wachten tot hij klaar was. Nu liep hij, zichzelf verwensend, door een lange smalle straat waar trams, bussen, auto’s, brommers, fietsers en voetgangers zich doorheen persten.
Hij voelde een steek in zijn linkerzijde en moest wat langzamer lopen. Vijf minuten voor sluitingstijd. Voorbij de volgende zijstraat zag hij nu het blauwe uithangbord van het postkantoor. Even dacht hij weer aan de vorige dag, aan het geluid van dat naar beneden zoevende mes, het kraken van de brede nek van de veroordeelde. Het had meer dan gewoonlijk gekraakt maar dat was wel te verklaren volgens de technici: vermoedelijk had de veroordeelde achterwaarts bewogen, alsof hij hoopte zijn hoofd uit het apparaat te trekken. Hierdoor zou het mes de achterkant van zijn schedel hebben gekliefd. Iets wat niet gebeurd zou zijn als de leerling-technicus de bovenplaat, die het hoofd klem zet, beter had vastgeschroefd. Fraai was het niet geweest. De weduwe van de geëxecuteerde had onophoudelijk gegild nadat ze, een moment voor het hoofd viel, de uitpuilende ogen had gezien.
De Heer Executiemeester had zich wat ongemakkelijk gevoeld maar het schouderklopje van de gouverneur had hem gerustgesteld. En zo gerustgesteld voelde hij zich ook nu, terwijl hij het postkantoor binnen liep.
Wat had hij zich weer druk gemaakt. Hij was zelfs bijna in paniek geraakt en waarvoor? Het ontbrak hem toch nooit aan iets? Nu ja. Het enige dat hij nog miste was een echtgenote die op hem wachtte, die hem om zijn hals zou vallen als hij thuis kwam, zijn honger zou stillen met een goed maal en al die andere geneugten van een geslaagd huwelijk. Hij was een succesvol man, weliswaar verguisd door de hardnekkige tegenstanders van de Ultieme Straf maar gerespecteerd door voorstanders: slachtoffers, nabestaanden. Mensen in wiens naam hij handelde. Hij was een autoriteit. Zo’n man waarvan men weet dat hij bestaat, zonder zijn naam te kennen. Een man waarvan men weet dat hij er voor zorgt dat het recht zijn loop heeft en al werd hij op straat niet herkend, al kon hij niet bogen op een grenzeloze populariteit, al stond hij anoniem in het postkantoor achteraan een lange rij wachtenden; hij kon tenminste zeggen dat hij wist wie hij was en waar hij voor stond.
Net voor de bewakingsbeambte van het postkantoor de deuren sloot, glipte een gebogen gedaante naar binnen. Een oude man, gekleed in een bruin geruit jasje met versleten ellebogen. Hoestend kwam hij achter staan. Er hing een penetrante geur om de man heen. De Heer Executiemeester besloot geen aandacht aan de man, die ogenschijnlijk een zwerver was, te besteden en stelde zich gerust met de gedachte dat het niet vaak nodig was dat hij zich onder het volk begaf.
Hij keek nu niet meer steeds op zijn horloge. De tijd mocht dan wel voortschrijden als een slak op het natte strand, het deerde hem niet. Het deerde hem niet dat vooraan de rij, die niet eens zó lang was, iemand de taal niet sprak en met veel gebaren en paperassen in de weer was om duidelijk te maken wat de bedoeling was van zijn bezoek.
Spoedig zou hij de naam weten van degene die hem de guillotine gezonden had. Dat was belangrijker voor hem dan het kleinood zelf dat – naar hij zich nu realiseerde omdat hij zijn stropdas recht wilde trekken – tot zijn ontzetting nog op zijn overhemd zat! Hij kreeg het koud, warm, leek even geen lucht meer te krijgen.
Als niemand het nu maar zag! Kalm blijven! Rustig blijven ademen. Hij schoof zijn jasje eroverheen. Het mesje van de guillotine rinkelde zachtjes. Door zijn keel te schrapen, hoopte hij het geluid wat te maskeren. Een jongetje dat voor hem naast zijn moeder stond, keek met grote ogen naar hem. Hij forceerde een vriendelijk lachje.
Stilletjes ritste hij zijn jasje dicht. Het viel vast op. Hij zag al dat een jongedame die achter het loket rechts van hem bezig was een stapel post te stempelen, met een vertederde blik in de richting van hem en het jongetje keek. Snel keek hij de andere kant op.
Het kind sjorde aan zijn moeders arm om haar aandacht te trekken. Gelukkig trok ze zich niet veel van hem aan. Wat een onvergeeflijke stommiteit om met dat ding opgespeld de deur uit te gaan! Het was maar goed dat hij zijn jasje had aangetrokken. Hij keek nog eens om zich heen. Niemand keek meer naar hem. De dame achter het loket stempelde door.
Hij voelde zich weer wat beter nu, mede doordat hij zag dat de vreemdeling vooraan de rij er blijkbaar in geslaagd was zich op één of andere manier verstaanbaar te maken. Hij dacht aan zijn auto. Die zou ondertussen wel in de garage staan en met de hoogste prioriteit worden gerepareerd.. Welbeschouwd was hij een gezegend mens. Hij werd in de hoogste kringen geroemd om zijn geduld, altijd met respect bejegend.Artsen behandelden zijn lichamelijke klachten met de grootst mogelijke spoed, al betrof het slechts zijn maagzweer die nu en dan opspeelde of de aambeien die hem soms het zitten onmogelijk maakten of die altijd weer terugkerende kramp in z’n rechterarm en -schouder.
Hij prees zichzelf gelukkig dat hij nooit rechten was gaan studeren (dat wilde zijn moeder), en dat hij nooit bij de politie was gegaan, zoals zijn broer, die tijdens het vervullen van zijn dienst bij een achtervolging was doodgeschoten. Natuurlijk had de misdadiger zijn verdiende loon gekregen, al was het niet door de Heer Executiemeester zelf (die wel als getuige aanwezig was), maar door een collega. Het was zo’n executie geweest die veel stof had doen opwaaien. De rechtbank zou partijdig zijn geweest en de schuld niet bewezen, hoewel het moordwapen in het bezit van de verdachte was aangetroffen. Bovendien had het niet veel gescheeld of de veroordeelde was de dans ontsprongen als gevolg van het feit dat hij erg dik en groot was: hij bezweek pas na de derde stroomstoot. Rook kwam uit zijn neus en oren maar hij bleef zijn publiek tot het laatste moment boosaardig aankijken. Het had zó lang geduurd dat even gevreesd werd dat de veroordeelde het zou overleven. De Heer Executiemeester was ervan overtuigd dat dit stuk rapaille had geweten dat zijn gewicht in zijn voordeel kon zijn, toen hij van zijn Laatste Recht gebruik maakte: de keuze voor de wijze van executie. Het was bekend: De Stoel was de enige kans de Ultieme Straf te ontlopen. Die hapert wel eens wanneer niet genoeg elektriciteit kon worden opgewekt. In zo’n geval wordt de dader na maximaal drie stroomstoten vrijgelaten. De guillotine werkt altijd, hoe dik de nek ook is.
Maar goed, zijn broer was gewroken.
Inmiddels stonden er nog slechts enkele wachtenden voor hem. In de rij links van hem gingen plots kreten van verontwaardiging op. Hij keek opzij en zag dat de ambtenaar, een jonge knul met ziekenfondsbrilletje, het bordje GESLOTEN ophing en naar het enige nu nog geopende Postzakenloket verwees. De wachtenden sloten mokkend achter de zwerver en de Heer Executiemeester aan.
De rij achter hem was nu langer dan voor hem en achteraan hoorde hij iemand klagen bij de bewaker. De Heer Executiemeester voelde dat de zwerver nu vlak achter hem stond. Hij had er een hekel aan wanneer men hem probeerde op te jagen. Toch deed hij zo onopvallend mogelijk een stapje vooruit.
Hij schuifelde wat heen en weer.
Had hij het groene formulier nog? Ja. Hij had het nog. Als het nu maar niet te veel gedoe was wat hij wilde. Maar wat dan nog? Hij wachtte toch ook op anderen? Mocht hij dan niet verwachten dat de ambtenaar, die bezig was één of ander document uitvoerig te bestempelen, ook voor hem de tijd zou nemen?
Hij keek naar de vrouw die op dat moment geholpen werd. Tussen haar slanke lange benen stond een volgestouwde papieren zak die ze, na het ontvangen van het document, met een theatrale zwaai in de sluis van de balie neerzette. De sluis draaide automatisch, waarop de ambtenaar de zak aan zijn kant eruit pakte. Hij woog enkele van de poststukken die er in zaten.
‘Ze zijn allemaal hetzelfde.’ hoorde hij de vrouw zeggen.
‘Mama, gaan we naar huis?’ zeurde het kind voor hem.
Een jongen en meisje stonden in de rij te ruziën.
‘Als we blijven wachten, mis ik de trein.’
‘Morgen heb ik geen tijd.’
Er kwam beweging in de rij. De vrouw met de lange benen liep weg.
Nu was alleen nog de vrouw met het kind voor hem. De ambtenaar – diens kale hoofd glimmend in het TL-licht – wenkte haar. Ze zou nu snel weg zijn met dat kind van d’r.
Ze sloeg op de balie.
‘Verdomme, ik heb hier een half uur staan wachten!’
‘Mevrouw, we doen hier geen geldzaken,’ klonk de ambtenaar door het speakertje ‘dan moet u bij loket vijf zijn.’ Hij wees met zijn pen naar het bordje dat boven hem hing. ‘Dit is loket drie.’
‘Schiet het nog op daar vooraan?’ hoorde de Heer Executiemeester van achteren en: ‘Hee, niet zo dringen!’
De vrouw trok haar zoontje mee naar loket vijf.
Gestommel. De Heer Executiemeester werd met lichte dwang vooruit geduwd. Ineens wilde hij liever meteen weg. Maar nee, ben je gek, dacht hij bij zichzelf en stelde zich breed op voor de balie.
De ambtenaar aan het loket keek hem met vermoeide blik aan. Hij nam niet de moeite te groeten of te vragen wat er van hem verlangd werd. De Heer Executiemeester pakte, eveneens zwijgend, het groene formulier uit zijn zak, ontvouwde het en legde het in de schuiflade.
‘Ik wil de afzender weten.’
Meer woorden wilde hij er niet aan vuil maken. Had hij enige tijd geleden nog zijn hele verhaal willen doen, nu leek hem dit vragen om problemen. Snel afhandelen. Het moest efficiënt gebeurden, zonder overbodige handelingen.
De ambtenaar maakte echter geen haast. Hij pakte het papier aan zijn kant uit de lade en staarde er naar, alsof de letters als puzzelstukjes voor zijn ogen dansten en hij ze probeerde te vangen en op de juiste plaats in te passen. Ondertussen trommelde hij met zijn vingers op de marmeren balie.
‘Dit is… aangetekend verzonden…’
Hij draaide het papier om en bestudeerde even zo traag de achterkant. De Heer Executiemeester hoorde de mensen achter zich zuchten.
Moeizaam stond de ambtenaar op. Hij hield het papier in zijn linkerhand en ondersteunde met zijn rechterhand de onderkant van zijn rug. Hij draaide zich om, stijf. Met hangende schouders liep hij naar zijn collega met ziekenfondsbrilletje, die nu bezig was dossiers terug te stoppen in de overvolle houten stellage die zich tegen de muur achter de loketten bevond. Aan de cijfer-getallen-combinaties op de ruggen van de vele ordners te zien, leken ze willekeurig naast elkaar gezet. Slordig.
De ambtenaar liet zijn collega het formulier zien. Deze las het nog eens nauwkeurig. Vervolgens fronste de man en dacht schijnbaar na, zijn kin met zijn rechterduim ondersteunend, zijn ogen naar boven gericht. Intussen praatte de oude man tegen hem. De Heer Executiemeester vond het jammer dat hij er, door de glazen afscheidingswand die het publiek van de ambtenaren scheidde, niets van kon verstaan, maar uit diens gebaren meende hij te kunnen opmaken dat de oude ambtenaar niets meer kon vinden of dat er iets niet klopte of veranderd was. Hoe kon het ook anders. De laatste tijd moest zonodig weer alles worden gemoderniseerd, functies heringedeeld, departementen verplaatst…
Ook bij justitie waren problemen. Het was geen uitzondering meer dat men een ter dood veroordeelde niet kon vinden. Dan was bijvoorbeeld het dossier zoek waarin stond waar de persoon in kwestie zich bevond. Als ze er dan na veel rondbellen achter kwamen waar dat dossier was, kon het nog gebeuren dat de misdadiger inmiddels al weer was verplaatst naar een andere inrichting. En dus konden dan de ambtenaren van Registratie en Plaatsing, als ze het dossier eenmaal gevonden hadden, dan weer van voor af aan beginnen. Gemiddeld eens per week kwam het voor dat cipiers niet wisten in welke cel de ter dood veroordeelde die aan de beurt was, zat. Het enige dat ze dan konden doen, was diens naam roepen en hopen dat hij zou reageren. Daardoor was het een keer voorgekomen dat een veroordeelde, die door de Heer Executiemeester moest worden terechtgesteld, er het zwijgen had toegedaan toen hij zijn naam had horen roepen. Dit had ertoe had geleid dat de executie moest worden uitgesteld: De Heer Executiemeester had de hele ochtend zitten wachten omdat de Afdeling Vervoer steeds belde dat deze veroordeelde, die om zeven uur als eerste aan de beurt zou zijn, ieder moment binnen kon komen. Het was al elf uur toen de Heer Executiemeester te horen had gekregen dat het niet meer zou lukken. Ondertussen waren de negen daarop-volgende executies nog niet uitgevoerd. Aangezien een executie bínnen vierentwintig uur na de Kennisgeving Van Voltrekking diende plaats te vinden, konden op dat moment nog maar twee van de negen veroordeelden worden geëxecuteerd. De kennisgevingen waren namelijk precies om twaalf uur ’s middags de dag ervoor uitgereikt en hij kon die negen executies niet allemaal tussen elf en twaalf afhandelen. Zoiets vereist zorgvuldige voorbereiding: er dient gelegenheid te zijn voor een laatste woord. Na de uitvoering moeten lichaam en hoofd worden afgevoerd, het bloed verwijderd, nabestaanden weggeleid et cetera.
Kortom, er waren er zeven overgebleven en deze moesten, in afwachting van een opnieuw te plannen uitvoering, terug naar de gevangenis. Allicht waren de cellen waarin deze zeven tot dan toe hadden gezeten alweer bezet wat weer tot gevolg had dat ze moesten worden vrijgelaten wegens cellengebrek.
Bij de gedachte hieraan raakte de Heer Executiemeester keer op keer weer geïrriteerd. Het had hem bijna de kop gekost. Hij was tenslotte verantwoordelijk geweest voor deze zeven, aangezien ze zich onder zijn bevoegdheid hadden bevonden toen de Vierentwintig-Uurs-Termijn verstreek: in zijn cellen in de gang naar de guillotine.
Het had hem indertijd veel moeite gekost om zijn onschuld aan dit fiasco aan te tonen. Jurisprudentie was er niet. Na lang beraad had de Onderzoekscommissie hem in het gelijk gesteld. De kennisgevingen behoorden in het vervolg op een zodanig tijdstip te worden uitgereikt (bijvoorbeeld om zeven uur de avond ervoor) dat er ruimte bleef voor uitloop. Uiteraard had de uitspraak geleid tot een felle publieke discussie over de Vierentwintig-Uurs-Termijn, die volgens de Orde Van Advocaten verlengd zou moeten worden tot dertig uur zodat de tijd van kennisgeving op het middaguur van de dag voor de executie zou blijven liggen.
Het schoot maar niet op. Achter zich hoorde de Heer Executiemeester een ongeduldig geroezemoes. Zich weer tot de balie wendend, zag hij de oude ambtenaar een ladder tegen de houten stellage zetten. Vervolgens keek de ambtenaar omhoog, leek te beseffen dat hij iets vergeten was en verdween door een rode deur, rechts naast de stellage, uit het zicht. Het geroezemoes van de mensen maakte de Heer Executiemeester zenuwachtig. Het stelletje dat net nog ruzie had gemaakt, hoorde hij nu eensgezind vloeken. Wat had hij een hekel aan ruwe taal. Zelfs tegen veroordeelden was hij altijd netjes en voorkomend. Formeel. In zijn vak mag je nooit persoonlijk betrokken raken. Dat vreet je op van binnen. Maar soms leek het of de mensen om hem heen steeds agressiever werden. Was hij dan de enige die er in slaagde zijn kalmte te bewaren, zelfs al voelde hij de dolksteken van stress in zijn buik?
Hij hoorde de zwerver achter zich kuchen. Waarom duurde het toch zo lang? Had de onbekende zijn naam en adres gewoon op het pakket gezet, dan had hij zich al deze moeite kunnen besparen.
Misschien was de naamsticker er tijdens het vervoer afgevallen. Of de afzender had door het verschuiven van de groene doordruk alleen op het originele formulier, dat ze op het postkantoor bewaren, zijn naam geplaatst of… Er konden zoveel oorzaken zijn. Allen waren ongetwijfeld legitiem en hij kon er wel begrip voor opbrengen.
De ambtenaar kwam weer terug door de rode deur. Heel even keek hij de Heer Executiemeester recht in de ogen, of hij zeggen wilde ‘Wat doe je me aan?’ Hij klom de ladder op alsof hij tegen een steile bergwand moest opklimmen en de top nog lang niet in zicht was. De ladder wiebelde. De Heer Executiemeester zag dat de ambtenaar even stopte. Hoe was het mogelijk dat niet iemand anders dit karweitje even voor hem opknapte? Hoe was het mogelijk dat de informatie die de Heer Executiemeester nodig had nu al helemaal bovenin gestouwd was? Wat inefficiënt, dom en onhandig! Dit postkantoor, pas gerenoveerd, moest toch zeker aan de modernste eisen moeten voldoen en van alle gemakken voorzien zijn. Je zou er maar moeten werken! Wat een arbeidsomstandigheden! De ambtenaar sloofde zich uit voor hem en de Heer Executiemeester wilde roepen dat hij het maar moest laten zitten en dat het nu ook weer niet zó belangrijk was, maar de goede man zou hem niet kunnen horen.
Rustig bleef de ambtenaar op de ladder staan en tuurde naar een rij grijze ordners met roze stickers op de ruggen. In één van die ordners was kennelijk de afzender van de guillotine te vinden. Eindelijk. Zodra hij thuis zou komen, zou de Heer Executiemeester zonder enig uitstel de nodige formaliteiten afhandelen. Een dankbrief, bloemen en een fles champagne, per expresse.
De ambtenaar reikte naar een ordner met het opschrift A.V.S. 498b-DL.II. Hij probeerde de ordner te pakken maar de ordner klemde. Even liet hij zijn arm zakken omdat hij hem niet zo lang gestrekt kon houden. Daarna probeerde hij het nog eens.
Met een flinke ruk trok hij de ordner tevoorschijn. Door de kracht die hij zette, schoot de ladder achterover en ramde met een harde klap de glazen afscheidingswand die in de gehele breedte barstte. Een enorm stuk glas stortte met luid geraas loodrecht naar beneden en scheidde het hoofd van de op de balie gevallen ambtenaar van diens lichaam. Het hoofd viel op de grond. Het lichaam bleef, bloed spuitend uit de nek, liggen. Onder de hand van de ambtenaar lag de ordner, opengevallen op de datum van de voorgaande dag en het bloed van de ambtenaar gutste over de ordner.
Een Nieuwe Straf
Je weet niet hoe lang het duurt. En ze komen onverwacht. Zelf werd ik ’s morgens heel vroeg opgehaald, nog geen week na het vonnis. Ik hoorde mijn oma hoestend en mopperend door de gang sloffen. Even later stond ze verbluft in de deuropening van mijn kamer. Haarspelden, nachtjapon.
‘Twee heren van de Gerechtelijk Uitvoering voor je?’
Ik had het kunnen weten. Een nieuwe straf. Onderdeel van het Nieuw Wetboek van Klein Strafrecht. Voor alles wordt gezorgd, zeiden ze. Ik hoefde me alleen maar aan te kleden.
Eigenlijk had ik een acceptgiro verwacht om de boete te betalen. Ik vond het al zo lang duren.
Daar stond ik, in mijn haastig aangeschoten joggingpak. De twee heren controleerden het dossier en ik moest mijn rechterwijsvinger op de mobiele scanner leggen, zodat ze konden nagaan of ik de juiste persoon was. En daarna die vraag: ‘U weet zeker dat u liever de alternatieve straf ondergaat dan dat u de boete betaalt?’
‘Heb ik een keus?’
‘U kunt ook direct bij ons betalen.’
‘Ik heb het nu niet,’
‘Dan heeft u geen keus.’
‘Wat houdt de straf in?’ vroeg ik, om tijd te rekken. Tijd, die ik benutte om snel in gedachten mijn adresbestanden door te lopen, op zoek naar mensen die me het geld voor de boete konden lenen.
‘Dat kunnen we u niet zeggen,’ was het antwoord. Natuurlijk. De aard van alternatieve straffen is nooit bekend, zodat je hem niet tegen de boete kunt afwegen. Het zou geen straf zijn dan, maar een beloning voor geldgebrek. Ik kon alleen maar hopen dat ik papiertjes zou moeten prikken in het park.
Nog even probeerde oma te vissen naar antwoorden met ‘Hoe lang?’ en ‘Mag ze me straks even bellen?’ De heren konden niets zeggen. Ondertussen geen kapitaalkrachtige individuen uit mijn geheugen op kunnen diepen. Alleen maar sappelende medestudenten. Het was simpel. Ik moest mee. Een geintje maakte één van de mannen nog: ‘Ze zijn erg creatief met het bedenken van die straffen, daar bij Rehabilitatie en Heropvoeding, dus het wordt een verrassing,’ Ze stonden erbij te grijnzen. Alsof ik jarig was en mij een surpriseparty wachtte.
Ik kan me herinneren dat ik oma nog heb gerustgesteld. ‘Ga maar weer lekker naar bed.’ was het laatste dat ik zei, voordat ik het huis uit werd geleid.
Buiten stond een geblindeerde bus van de Gerechtelijke Afhaal Centrale met draaiende motor te wachten. Je ziet ze wel eens rijden. Dan denk je ‘Wie zijn die criminelen die daar in zitten? Wat zouden ze gedaan hebben?’ Nu weet je het. Mensen als jij en ik zitten daar in.
In de bus gingen de twee heren aan weerszijden van me zitten.
‘Zoals u heeft begrepen kunnen wij geen mededelingen doen over de aard van straf,’
‘Dat is me duidelijk,’
‘Het betreft een experimentele straf. U bent dus een proefkonijn,’ Fijn om te weten, dacht ik. Maar moest dat nu zo bot gezegd worden?
‘U werkt vrijwillig mee aan deze tenuitvoerlegging. Daar moet u voor tekenen,’ Ik knikte. Meteen werd ik terechtgewezen.
‘U moet hardop ‘Ja’ zeggen. Uw antwoorden worden rechtstreeks opgeslagen in de centrale database,’
‘Ja. Ik werk vrijwillig mee.’
Intussen was de bus gaan rijden. De mannen zwegen. De man rechts van mij vulde op zijn zakcomputer van alles in. De man links van mij staarde voor zich uit en neuriede zo nu en dan. Er was een lange weg. Een bocht naar rechts. Daarna nog meer bochten. Al snel kon ik niet meer onthouden hoe we reden. Nog een lang recht stuk. Ik vroeg maar niets. Uiteindelijk stopte de bus. De man rechts keek me aan.
‘We zijn er. U moet hier op het scherm tekenen.’ De digitale pen beefde tussen mijn vingers toen ik het zag: Geheimhoudingsplicht.
‘Hoezo, geheim?’ vroeg ik.
‘Omdat de straf zijn doel mist, wanneer deze bekend wordt. Zowel tijdens als na afloop van de tenuitvoerlegging geldt: u spreekt er met niemand over. Worden er vragen gesteld, dan beroept u zich op de geheimhoudingsplicht.’
Ik aarzelde. Was bang en nieuwsgierig tegelijk.
‘Verder zullen omstanders niet mogen merken dat u de straf op deze locatie ondergaat. Met andere woorden: u mag uw aanwezigheid niet kenbaar maken. Strafinrichtingsreglement Lid 2a. Ook daar moet u voor tekenen.’
Omstanders? ‘En als ik niet wil tekenen?’ wilde ik vragen. Hij was me voor.
‘De boete verdubbelt indien u verdere medewerking weigert. Daarnaast moet u de uitvoeringskosten, die tot nu toe zijn gemaakt, dan betalen. De alternatieve straf die u vervolgens opgelegd zal worden, is net als deze onbekend. De keus is aan u.’
Ik tekende.
‘Indien u zich niet houdt aan de geheimhoudingsplicht, kunt u rekenen op maatregelen, die al het hiervoor genoemde en ook de uit te voeren straf in ernst en strafmaat zullen overtreffen,’ deelde de man tot slot nog mee. Ik moest hardop ‘Ja, ik houd me eraan’ zeggen. Pas daarna ging het portier van de bus open.
De mannen keken naar me. Ze spraken geen woord. Een knikje naar elkaar. En toen, plotseling en zonder enige waarschuwing werd ik links en rechts beetgegrepen en in één beweging de bus uit, struikelend over mijn voeten, ergens in gepropt. Voor ik me om kon draaien, hoorde ik het zoemend geluid van een slot dat volautomatisch werd vergrendeld. Geen tijd meer voor vragen. Zwart zware duisternis. De geur van desinfectans. Voetstappen verwijderden zich. Ik wilde opstaan en stootte mijn hoofd. De portieren van de bus sloegen dicht. Ik wilde iets roepen, maar het bleef steken in mijn keel. Ik hoorde de bus starten en weg rijden. Uitlaatgassen sijpelden naar binnen. Ik kokhalsde.
Ik rilde over mijn hele lichaam, hapte naar adem en moest spugen. Ik bonsde op wat ik dacht dat de deur was. Een dof geluid. Alsof mijn oren dichtgeklapt waren. Gal kwam naar buiten. Ik wilde om hulp schreeuwen maar besefte ineens dat ik mijn aanwezigheid niet kenbaar mocht maken. Ik was daar niet en toch wel. Alsof ik niet meer bestond. Al snel werd me duidelijk hoe nauw de ruimte was. Mijn ellebogen raakten aan weerszijden een wand en ik kon mijn armen niet helemaal boven mijn hoofd strekken. Ik zat op een rooster en luisterde of de bus terug zou komen. Maar de bus kwam niet terug. Ik kon amper lucht krijgen door de bedwelmende dampen en ik besefte: Ik had ingestemd en dit was het. Niet zeuren verder. Maak er maar het beste van. En op dat moment barstte ik in janken uit. Stilletjes.
Niemand mocht het merken. Ik vroeg me af of iemand me gehoord had toen ik op de deur bonsde. Ik tastte rond. Er moest ergens ventilatie zijn want de uitlaatgassen waren ook binnengedrongen. En ja, ik voelde een tocht. Goddank! Een tocht. Frisse lucht. Bovenin. Ik draaide me in mijn krappe hok en manoeuvreerde me in een zodanige positie dat ik op mijn knieën gezeten mijn neus dicht bij het tochtgat kon brengen. Pas toen slaagde ik er in mezelf tot bedaren te brengen.
Ondertussen kwam om me heen de wereld tot leven.
Daar waren ze. De omstanders die niets van mijn aanwezigheid mochten weten. De vlotte ochtendspits voetstappen. Stemmen die elkaar monter begroetten. ‘Lekker weer vandaag,’ Auto’s reden langs en weer werd ik misselijk. Het bleef donker. Vele uren waren voorbij gegaan sinds ik in dat ding gestopt was. Ik had een stekende pijn in mijn onderbuik. Mijn blaas stond op knappen. Tegelijk kreeg ik honger, maar de gedachte aan gebakken eieren met spek alleen al stuwde maagzuur naar boven. Ik dacht aan een glas melk, een kop koffie. Espresso, met veel suiker. Nee, ik wilde slapen en niet meer weten waar ik was. Ik deed mijn ogen dicht en probeerde aan ruimte te denken. Aan grote vlakten en bergketens. Zonsopgang. Aan zweven als een albatros over de oceaan, de wind onder de vleugels. Maar steeds weer keerde ik terug in dat hok en hoorde dan de nietsvermoedende opgewektheid van voorbijgangers.
Plotseling was er die lichtflits, die me heel even verblindde. Direct daarna een holle metalige klap. Er viel iets tussen mijn voeten. Meteen weer donker. ‘Zeker nieuw, die dingen,’ hoorde ik zeggen. En een ander: ‘Beetje groot uitgevallen,’ Door de schrik had ik even mijn sluitspieren ontspannen. Het werd warm en nat tussen mijn benen. Snel trok ik mijn broek naar beneden en deed de rest.
Stijf was ik. En koud. Ik trok mijn broek weer op. Bij iedere beweging stootte ik tegen de wanden. Er was iets naar binnen gegooid. Het bleek een papieren zakje te zijn en toen ik het open frommelde, greep ik in iets vettigs. Het rook naar iets wat ik kende, maar niet meteen thuis kon brengen. Tegelijk was er weer een lichtflits en dat kletterend geluid. En weer hoorde ik wat vallen en ik begon te vermoeden dat de geur die ik rook die van patat was. De vettigheid was waarschijnlijk wat over was van de saus die erbij had gezeten. Ik gooide het in een hoek.
Op dat moment drong het tot me door. Het duurde enkele seconden voor ik de conclusie aankon. Het was grotesk. Ja, heel creatief. Het was zo ondenkbaar dat ik het haast niet durfde te geloven en dat ik het, tot op de dag van vandaag, nog amper kan herhalen, zonder me door en door besmeurd te voelen. Dit overtrof alles! De veroordeling, de geheimhouding…
Wat kon een onzinniger straf zijn dan dit: opgesloten te worden in een vuilniscontainer, zelf geleidelijk aan verwordend tot wegwerpartikel, zonder dat iemand die er langs komt of er gebruik van maakt er iets van merkt.
Observatierapport. Veroordeelde subjectnr. 0583#00-3481 werd op vijf maart jongstleden om vier uur dertien afgeleverd op locatie 115BZ, in het kader van de Alternatieve Straf ‘Container’, uitgevoerd onder artikel 21.41 van het Nieuw Wetboek van Klein Strafrecht, te weten ‘verspilling’, sub B ‘levensmiddelen’.
Veroordeelde heeft lid 2a overtreden door middel van bonzen. Gezien het vroege tijdstip van de overtreding heeft dit niet geleid tot openbaring van de functie van de strafinrichting. Een totaal van acht en veertig passanten heeft van de strafinrichting gebruik gemaakt.
Veroordeelde heeft nog niets gegeten of gedronken.
Wegens overtreding van lid 2a wordt de tenuitvoerlegging met één termijn verlengd. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat veroordeelde niet is opgemerkt. Bij herhaling wordt een verlenging van twee termijnen opgelegd.
Over enkele minuten zal de goot onder het rooster worden gereinigd.
Einde rapport.
Ik zat in één keer overeind. Observatierapport? Met één termijn verlengd?
Ik was op mijn rechterzijde gaan liggen. In foetushouding. Het ging net. Het rapport deed me uit een nachtmerrieachtige roes ontwaken. Ik had gedroomd van mijn oma die een hele lange rubberachtige arm naar binnen stak en trachtte me eruit te trekken. En de bakker, waar ik op zaterdag werk, hield me moorkoppen en croissants met een vulling van zachte room en kersen voor en riep: ‘Roomservice!’
Een aangevreten appel. Een gedeukt bierblikje. Een boterhamzakje met beschimmeld brood met ondefinieerbaar stinkend beleg. Vlees. Het rook naar lijk. Een bananenschil. Nog meer snackbar afval met veel vettigheid. Een pizzakorst. Een afgekloven kippenpoot. Een zakje keurig verwijderde hondendrol. Sinaasappelschillen. Zelfs een nog fris ruikende bos bloemen die blijkbaar niet in dank was afgenomen. ‘Voor alles wordt gezorgd.’ Ik hoor het ze nog zeggen. Ik at liever niet. Maar ik had wel dorst: mijn tong was een droge lap zonder eigen wil geworden.
De goot zal worden gereinigd, had de stem gezegd. Water. Ik hoorde het spoelen onder het rooster maar ik kon er onmogelijk bij. Meteen kwam die ontsmettingslucht weer opzetten, net nu ik erin geslaagd was de walm van pis en kots en bedorven etensresten te verdragen.
Op dat moment realiseerde ik me nog iets: Het rapport had melding gemaakt van wat er gebeurde. Er moest dus ergens een camera zijn. De gedachte dat er mensen betaald werden om te zien hoe ik mezelf hier bevuilde, maakte alles nog erger. Zouden ze zitten te genieten daar achter dat beeldscherm? Waar zat die camera?
Het gaf me iets te doen. Ik tastte en tastte maar kon niets vinden dat als het oog van een camera aanvoelde. Het was dit of een boete zo hoog als drie keer een maand huur. En dat alles wegens het weggooien van dat doosje morsige paddestoelen. Nooit gedacht dat zo’n vuilnisbaksteekproef op weggegooid etenswaar mij zou treffen.
De rechtszaak was een hamerstuk. Precies zoals mijn advocaat voorspeld had. Er viel niets te verdedigen. Sinds het invoeren van de persoonlijke zescijferige pincode kon ook niet meer worden aangevoerd dat een ander het in onze bak gegooid had. En mijn vingerafdrukken stonden erop.
‘Dat kun je toch niet meer eten?’ zei ik tegen de rechter. Maar daar ging het niet om. ‘Het is een kwestie van principe,’ preekte hij ‘Verspilling is verboden, het staat in de wet. Al jarenlang. Had u die paddenstoelen maar eerder op moeten eten. Sterker, u had ze niet mogen kopen. Er moeten voorbeelden gesteld worden. En van U, als eerstejaars studente journalistiek, zouden we mogen verwachten dat u op de hoogte bent van maatschappelijke ontwikkelingen en dat u de wet kent.’
De zitting duurde niet langer dan tien minuten. Klaar. Volgende. Hoger beroep uitgesloten.
Ik had een manier gevonden om mezelf warm te houden. Als een kat die z’n staart najaagt draaide ik rondjes. Telkens grepen mijn vingers in iets viezigs. Ik moest ergens anders aan denken. Ergens anders aan denken. Rondjes de andere kant op. Tussendoor hield ik mijn neus weer bij het tochtgat, maar rook er nu iets zurigs dat was blijven plakken toen het er ingegooid werd. Buikkramp. Weer rondjes draaien.
Het begon te regenen buiten, een zacht getik dat steeds feller werd. Ik had zoveel rondjes gedraaid dat ik licht werd in mijn hoofd en niet meer wist waar het inwerpgat zat. Misschien zou er wat regen binnen druppelen. Ik ging op zoek naar het gat maar voelde geen regen. Toen bedacht ik dat ik misschien de klep die ik steeds hoorde dichtslaan kon opentrekken om zo wat regen in mijn mond te vangen. Natuurlijk niet. Ik kon mijn arm wel in een buis of pijp iets verder naar boven brengen dan dat de container hoog was, maar de klep zat te ver.
De regen kletterde en het begon te onweren. Een tijdlang hoorde ik sirenes en ik voelde mijn hart in mijn hoofd dreunen, alsof heipalen in de grond naast mij werden geramd.
Ik moet flauwgevallen zijn. Met mijn neus in het rooster kwam ik bij, temidden van een hoop troep en ik had er geen idee van of het nu dag was of nacht. Nog steeds het kletteren van de regen, alsof ik in een snaredrum zat waar voortdurend op geroffeld werd. De wind veroorzaakte ergens in de container een fluitend geluid. Ik kroop overeind. Alles deed me zeer. Iedere spier. Elk gewricht.
Ik hoorde gelach. Er knalde iets tegen de buitenkant op. Waarschijnlijk een fiets. Een hond blafte. ‘Nee! In de goot!’ riep een vermanende stem, en ‘Niet tegen die bak!’ De geur van hondenpis. Gevloek. Een lichtflits. Er viel weer iets naar binnen. Ik wilde niet eens weten wat het was. Nu werd er van buitenaf tegen de container geschopt. Nog meer gelach. Het leek wel of ik uitgehoond werd en ik begon me af te vragen of mensen me opgemerkt hadden en het kon niet anders dan dat ik buiten bewustzijn had geschreeuwd of gekreund en het kon niet anders dan dat mijn verblijf in dat ding met nog eens zoveel termijnen was verlengd en weer trapte iemand tegen de buitenkant. Er naderde dreunende harde muziek, bleef even vlakbij en verwijderde zich weer. Een lichtflits. Een klotsend geluid van iets dat ergens tussen mijn knieën viel. Mijn hoofd barstte uit elkaar. Ik móest iets drinken en graaide wild naar het laatste dat naar binnen was gevallen. Ondertussen ging die klep weer open en viel er iets op mijn hoofd. Bijna schreeuwde ik het uit van de pijn. Er droop iets langs mijn linkeroor. Het kleefde in mijn haar. Mijn eigen bloed? Ik streek er met mijn vinger langs en smeerde het op mijn lippen. Geen bloed. Het was iets dat op olie leek. Verder op zoek. Er lag op dat moment al zoveel in dat ding dat ik er onder bedolven begon te raken. Ik zocht en zocht, hijgend en rillend, tot ik het eindelijk gevonden had.
Zo te voelen was het een plastic fles en de dop zat er nog op. De inhoud klotste. Ik schroefde de dop eraf. Het kon me niet schelen wat het was. Ik goot het in één keer naar binnen. Laf water was het, denk ik.
Ik was totaal de kluts kwijt. Ik dacht niet dat ik het nog lang vol zou houden. Maar het werd langer. Langer en langer. De regen stopte. Het fluitend geluid stopte. De duisternis greep me voor de zoveelste keer bij de keel. Het gevoel te verzuipen in de vuiligheid. Nu was ik echt één met mijn omgeving. Rondjes draaien ging haast niet meer, en ik kon niets meer bedenken waarin ik nog afleiding kon vinden.
Doordat ik wat gedronken had, kreeg ik honger. Ik voelde me slap en dreigde moed te verliezen en uiteindelijk deed ik wat ik me nog zo had voorgenomen niet te doen. Ik at iets. Het zat in een muffig doosje. Kleverige tabletten chocoladeachtig iets. Het was maar goed dat ik het niet kon zien.
Uit angst ergens in te grijpen, durfde ik me niet meer te bewegen en ik besloot dat er om mij heen geen wereld was, al maakten de mensen die langs kwamen dat moeilijk. Maar het kon niet anders. Dit was het en ik legde me erbij neer. Op het laatst heb ik zitten hallucineren.
De container begon rond te draaien. En hij begon te vliegen en te dansen en het werd een achtbaan. Kermis. Er was muziek. Atonaal piano getingel in driekwartsmaat. Het werd een centrifuge en goot rode wijn bij me naar binnen en deed me schone kleren aan. Ik werd aangenaam dronken. De zwaartekracht werd opgeheven. Er waren stemmen en ik werd gelukgewenst. Daarna rook ik pannenkoeken met champignons en knoflook. Er kwamen oesterzwammen uit mijn handen groeien en mijn oma keek er naar en zei: ‘Wel opeten, hoor!’ en ze werden groter en groter, ze vouwden zich om me heen en ik heb geen idee hoe lang het duurde voordat ik me er bewust van werd dat ik tot mijn kin in het afval zat, en er weer een observatierapport kwam.
Ik weet niet wat de stem allemaal zei, het was er één van vele. Iets over dat ik gegeten had en dat ik ijlde. Daarna was er weer die ontsmetting van de goot en ik gaf liters paddestoelensaus over, aan één stuk door, totdat de container weer begon op te stijgen.
Dit keer vloog hij niet. Er gebeurde echt iets. De container werd opgetild en ergens opgezet. Daarna werd er gereden. Heel lang gereden. Weer werd de container opgetild. Ik was er van overtuigd dat ik nu ergens anders zou worden neergezet omdat ik op de vorige plek was ontdekt. En toen kwam die stem weer.
‘Het departement Rehabilitatie en Heropvoeding hoopt dat uw verblijf in deze strafinrichting een leerzame is geweest en wenst u een prettige dag verder.’
De bodem schoof onder me weg en ik viel, tezamen met de rest van de inhoud van de container, een paar meter naar beneden en rolde nog even verder. Ratten schoten onder me weg. Ik sprong op en zakte door mijn benen. Felle lampen schenen in mijn gezicht. Pas na enige tijd, toen ik aan het licht begon te wennen, kon ik mijn ogen open doen. Ik was gedumpt op een vuilnisbelt. Midden in de nacht. Het heeft uren geduurd voor ik strompelend en kruipend onze voordeur bereikte.
Diezelfde dag moest ik een aangetekend stuk tekenen en direct terug zenden, om te bevestigen dat ik de straf had ondergaan en dat ik me aan de geheimhouding zou houden. De container zal zijn schoongemaakt en teruggezet. Er zal dezelfde morgen iemand anders in geplaatst zijn.
Het is inmiddels alweer enige tijd geleden. De afdeling R & H stuurde me onlangs, wederom aangetekend, een dankbrief voor mijn medewerking, met de toevoeging dat het experiment geslaagd was en dat de straf nu regel was geworden. Daarnaast werd ik nogmaals gemaand me aan de geheimhoudingsplicht te houden.
Maar dat kan ik niet meer. Telkens wanneer ik langs een afvalcontainer loop, denk ik: ‘Daar zit iemand in.’ Ik zou die persoon wel aan willen spreken en wat fatsoenlijks te eten of te drinken willen geven en moed in praten. Maar dat kan niet. De veroordeelde zou gestraft worden wegens het kenbaar maken van aanwezigheid.
Daarom heb ik, hetgeen ik me kan en wil herinneren, opgeschreven. Ik hoop dat uw redactie bereid is mijn verhaal te plaatsen.
Proces Verbaal
Proces – Verbaal van verhoor
Wij, ondergetekenden, geregistreerd onder codenummer 011 en 013, in de hoedanigheid van bijzonder opsporingsambtenaar bij de recherche ernstige delicten, verklaren het volgende. Op 1 februari jl. om 22.20 uur hoorden wij een vrouw die ons opgaf te zijn:
Hannah Deborah Peeters.
Zij was om 15.05 aan de meldbalie van het hoofdbureau van politie gekomen, met de mededeling dat zij gehoord wenste te worden. Zij bevond zich op dat moment onder de invloed van alcohol. Dienstdoend brigadier R. Peller heeft haar gedurende zeven uren in een wachtcel geplaatst ter ontnuchtering en in afwachting van onze komst. Bij aanvang van het verhoor was zij niet meer zodanig geïntoxiceerd dat geen verklaring kon worden afgenomen. Nadat wij verdachte hadden medegedeeld, dat zij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde zij ons:
“Ik verklaar dat ik uit vrije wil ben gekomen en dat ik geen gebruik wens te maken van rechtsbijstand. Ik ben gekomen om een bekentenis af te leggen betreffende de hierna te noemen feiten. Deze feiten hebben twintig jaar geleden plaatsgevonden.
Ik ben niet eerder in deze zaak gehoord. Ik ben me er van bewust dat de feiten ernstig zijn en dat zij gestraft kunnen worden, ingevolge artikel 9.23 Wetboek van Groot Strafrecht, met de Ultieme Straf: executie. Ik wens mij niet langer te onttrekken aan strafvervolging, zoals ik de afgelopen twintig jaar heb gedaan, omdat de feiten te zwaar op mij wegen. Sinds het plegen van dit delict word ik voortdurend geplaagd door nachtmerries waarin ik op de vlucht ben. Afgelopen nacht ontwaakte ik uit een droom waarvan ik mij als laatste herinner dat ik op het punt stond te worden opgehangen. Mijn medeplichtige zei: ‘Rennen op twee. Eén… Twee,’ waarop ik wakker werd. Voorts leid ik alle vele jaren aan achtervolgingswanen die mij het functioneren en het aangaan van relaties onmogelijk maken. Ik verklaar dat ik thans bereid ben de consequenties van mijn daden te aanvaarden.
Ik verklaar dat ik, tezamen met een medeplichtige, wiens naam ik niet wens te noemen, verder te noemen ‘persoon X’, me schuldig heb gemaakt aan het plaatsen van explosieve ladingen in het damestoilet op de bovenste verdieping van het gebouw van wat destijds het ‘Departement Van Huisvestingszaken’ heette.
Op uw vraag waarom ik de identiteit van mijn medeplichtige niet wens te noemen, antwoord ik dat ik daartoe heb gezworen en daarvan niet wens af te wijken.
U vraagt mij uit welk materiaal de explosieven bestonden. Ik vrees dat het antwoord op deze vraag moet zijn dat het buitengewoon eenvoudig was de lading eigenhandig te vervaardigen. Dit konden we doen aan de hand van op het snelnet geplaatste recepten op de site van actie.nu. Welke de ingrediënten waren, heb ik vergeten.
Op uw vraag, hoe wij aan de ingrediënten voor de explosieven zijn gekomen, verklaar ik u dat wij deze, gedurende enige maanden voor de daad, verzameld hebben door ze bij apotheken, drogisterijen en tuincentra afzonderlijk aan te schaffen. Op deze wijze werd geen achterdocht gewekt, aangezien de afzonderlijke bestanddelen vrijelijk voor andere doeleinden verkrijgbaar zijn.
De explosieve lading was geplaatst in een op een bij het departement in gebruik zijnde afvalbak gelijkende metalen omhulsel, met een inhoud van twintig liter. Deze kon worden binnen gebracht in een kinderwagen. Het heeft mij verbaasd hoe slecht het departement beveiligd werd, daar er zich in de toiletten geen camera’s bevonden en er geen metaaldetectors aan de ingang waren geplaatst.
Ik verklaar dat de explosieven tot ontploffing werden gebracht middels een tevens zelf ontworpen tijdmechanisme dat bestond uit een eenvoudige wekker met wijzers, een batterij, bedrading en een slagpin. De slagpin hebben we onttrokken aan nieuwjaarsvuurwerk.
Het tijdmechanisme was zodanig ingesteld dat de explosieven zouden worden ontstoken op een moment, gelegen na 18.00 des middags, dat niemand meer in het gebouw aanwezig zou zijn.
Op uw vraag wat mijn uitvoerend aandeel was in de aanslag, antwoord ik dat ik met de kinderwagen en haar inhoud het damestoilet ben binnengelopen. Daarop heb ik de door ons vervaardigde bom in één van de cabines geplaatst, en het tijdmechanisme ingesteld. De bom is niet opgemerkt omdat ik hem verwisseld heb met de afvalbak die zich in het toilet bevond. Deze afvalbak bracht ik in de kinderwagen mee naar buiten en hebben wij gezamenlijk des avonds in het kanaal geworpen.
Het aandeel van medeplichtige ‘X’ bestond eruit dat hij op de deur die toegang gaf tot de toiletten een bordje met het opschrift ‘defect’ plaatste en ervoor zorgde dat niemand binnen zou komen.
Op het moment dat de bom tot ontploffing kwam, bevonden wij ons in mijn wagen, een transport busje van het merk Volvo, kentekennummer 34-rtg-67, in een achter het gebouw gelegen straat. De dreun die de explosie veroorzaakte was ondanks de rubberen banden duidelijk voelbaar. Wij konden zien dat glas en staal werden weggeblazen.
U vraagt mij hoe ik me toen voelde. De explosie bracht een gevoel van opwinding bij me te weeg, maar ook een gevoel van angst omdat ik besefte dat er iets mis moest zijn gegaan met het instellen van het tijdsmechanisme.
U vraagt mij verder naar de motieven voor deze daad. Deze hebben wij destijds middels een communiqué bekend gemaakt. U vraagt mij deze motieven in mijn eigen woorden te herhalen. Wij hoopten met onze daad het departement ertoe te bewegen af te zien van de destijds op handen zijnde ontruiming van het gekraakte kantoorcomplex De Lange Panden.
Op uw vraag welk van ons tweeën met het idee voor deze daad is gekomen, antwoord ik u dat wij het beiden geweest zijn. Het idee ontstond uit onvrede met het feit dat eerdere acties, ondernomen door bewoners en gebruikers van het complex De Lange Panden, geen resultaat hadden gehad. U vraagt mij wie het communiqué heeft opgesteld. Dat was ik, aangezien medeplichtige ‘X’ te veel taalfouten maakte.
Ik betreur het, dat op het moment van de explosie mensen aanwezig waren, die hiervan slachtoffer werden. Dit was niet de bedoeling. Het was onze intentie materiële schade aan te richten. Ik heb medeplichtige ‘X’ geruime tijd niet meer gezien. Het is zijn invloed, die mij er van heeft weerhouden niet eerder met mijn verklaring naar voren te komen.
Ik verklaar tenslotte, dat ik gebruik wens te maken van het zgn. Laatste Recht, de keuze voor de wijze van executie. Ik zou er de voorkeur aan geven wanneer deze overeenkomstig mijn daden en mijn levenswijze zou worden uitgevoerd. U wijst mij er op dat de aard van de keuze thans niet aan de orde is, aangezien deze gewoonlijk pas ter sprake komt wanneer vonnis is gewezen.
U vraagt mij of ik op de hoogte ben van de verjaring van de bovengenoemde strafbare feiten. Mijn antwoord daarop is nee. Ik antwoord naar waarheid wanneer ik zeg dat ik meende dat deze feiten niet zouden verjaren, gezien de ernst ervan. U deelt mij mede dat op last van de officier van justitie niet tot vervolging zal worden overgegaan en dat mijn verklaring aan het inmiddels gesloten dossier zal worden toegevoegd. Hiervan ben ik door u op de hoogte gesteld.”
aldus naar waarheid opgemaakt en ondertekend,
H. D. Peeters
011 en 013, bijz. opsporingsambt. recherche ernstige delicten
De verklaring van verdachte Peeters is door de dienstdoend officier van justitie, mr. P.L. Langenbergh, vergeleken met de feiten in het dossier. Daaruit is gebleken dat haar verhaal daarmee in overeenkomst is en dat zij werkelijk één van de daders is. Verdachte Peeters is na beëindiging van het verhoor om 01.45 op last van de dienstdoende officier van justitie heengezonden.
Proces – Verbaal van bevindingen
In aansluiting op het reeds opgemaakte proces verbaal van verhoor, verklaren wij, ondergetekenden, geregistreerd onder codenummer 011 en 013, in de hoedanigheid van bijzonder opsporingsambtenaar bij de recherche ernstige delicten, voorts het volgende:
“Op 1 februari jl. te 01.45 hebben wij, na het opmaken van proces verbaal, een vrouw, genaamd Hannah Deborah Peeters, na het afleggen van haar verklaring moeten heenzenden.
Zij heeft tot 02.20 voor de ingang van het politiebureau gezeten. Terwijl zij daar zat, hebben wij enige tijd met elkaar gesproken over de verklaring van de verdachte en de oprechtheid van haar bekentenis, aangezien we van mening verschilden over de motieven van de verdachte, welke tot haar komst hebben geleid.
Ik, bijzonder opsporingsambtenaar 011, ben van mening dat verdachte Peeters niet op de hoogte was van de verjaring van voornoemde feiten, zoals zij ons vertelde. Het was mijn overtuiging dat zij de waarheid sprak toen zij stelde dat zij voor haar daden verantwoordelijk wilde worden gesteld en dienovereenkomstig gesanctioneerd. Ik kom tot deze conclusie vanwege het feit dat verdachte Peeters enige tijd na heenzending voor de ingang van het hoofdbureau is blijven zitten. Naar mijn mening deed zij dit in de hoop dat wij een vergissing hadden gemaakt en dat zij alsnog zou worden aangehouden.
Ik, bijzonder opsporingsambtenaar 013, ben van mening dat verdachte Peeters wel op de hoogte was van de verjaring van voornoemde feiten. Ik kom tot deze conclusie vanwege het feit dat Peeters na afloop van het verhoor ons bedankte ‘voor het luisteren’ en voorts mededeelde dat het haar ‘opgelucht en geholpen had’. Het is mijn stellige overtuiging dat de ‘bekentenis’ slechts diende om ons eraan te herinneren dat we er niet in waren geslaagd binnen de verjaringstermijn de daders van voornoemde feiten te achterhalen en voor het gerecht te brengen. Mijns inziens handelde zij derhalve niet uit berouw, zoals zij voorwendde.
Nadat wij enige tijd beraadslaagd hadden over hetgeen wij meenden dat ons te doen stond, hebben wij verdachte Peeters, toen zij om 02.20 lopend vertrok, in een onopvallende surveillancewagen gevolgd. Om 02.50 hebben wij haar staande gehouden voor de ingang van haar woning. Zij maakte op dat moment een gelaten indruk en heeft niet meer gesproken. Zij ondernam geen poging zich te onttrekken aan hetgeen haar duidelijk was dat te gebeuren stond. Zij keek ons recht in de ogen. Wij verklaren naar eer en geweten te hebben gehandeld toen wij elk zes schoten op haar afvuurden. Wij weten niet wie van ons het fatale schot gelost heeft.”
Aldus naar waarheid opgemaakt en getekend, bijzonder opsporingsambtenaren bij de recherche ernstige delicten, codenummer 011 en 013, bekend bij officier van justitie, mr. P.L. Langenbergh
Uitgesproken Recht: Nog Even Wennen
Van onze rechtbankverslaggever
Wie er nooit mee in aanraking is geweest, mag zichzelf gelukkig prijzen, beweren sommigen. Er is meer rust en discipline in de samenleving, zeggen anderen. Feit is, dat rechters sneller werken. Hetzelfde geldt voor Officieren van Vervolging en strafpleiters. Het nieuwe recht, inmiddels meer dan een jaar geleden in werking getreden, lijkt efficiënt. Zijn we, met de strakke planning van zittingen, het zonder uitstel uitvoeren van sancties, nu echt op de goede weg? Uw verslaggever ging op onderzoek uit.
‘WIJ DAGEN UIT’
Mijn zoektocht brengt me om te beginnen naar een door ‘kritische schrijvers en kunstenaars’ georganiseerde manifestatie die ‘de spot drijft met de commercie in de kunst’ en volgens de ondertekenaars ‘ruimte laat om te zeggen wat de wetgever ons verbiedt’. In het communiqué dat de organisatoren via het snelnet hebben doen uitgaan wordt voorts gesproken van een ‘demonstratieve boekverbranding’, ‘bestraffingen’ en ‘onthullingen’. Op de digisite van de zichzelf ‘DE AFVALLIGEN’ noemende groep wordt de locatie waar dit alles zal plaatsvinden bekend gemaakt, maar het is niet mogelijk van te voren contact op te nemen. Inmiddels is de aangekondigde manifestatie van De Afvalligen met veel hoon ontvangen in gevestigde schrijverskringen. Zij kunnen er niet om lachen. ‘Laat de afvalligen liever een leuke poëziewedstrijd organiseren,’ zo luidt het commentaar van dichter des vaderlands G.M. Natte. Andere schrijvers en dichters die ik erover benader, willen er niet veel over kwijt. Ik ga dus maar op de bonnefooi.
Eenmaal aangekomen blijkt de locatie een oude stadsbus op een afgelegen industrieterrein te zijn. Op de enige weg ernaartoe word ik tot stoppen gemaand door een gerechtsbeambte.
‘Weet u dat deze manifestatie verboden is?’ ‘Nee,’ antwoord ik. De gerechtsbeambte heeft een mobiele computer in de handen.
‘Dus het gaat niet door,’ ga ik verder.
‘We kunnen het niet verhinderen, maar alle deelnemers en bezoekers worden geregistreerd,’ De beambte wijst op zijn wagen waarin een camera hangt. Even lijkt het erop dat ik sneller bekend zal zijn met het nieuwe strafrecht dan ik gedacht had.
‘Dus ik ben al strafbaar nu?’ vraag ik.
‘In principe wel. Maar u kunt zich vrijwaren van strafvervolging met het plaatsen van uw vingerafdruk onder deze verklaring,’ Hij toont me het scherm. Kennelijk weet ik minder van de nieuwe wetten dan ik dacht. Waarom is de manifestatie op voorhand verboden? En hoe zit dat met het vrijwaren? Ik lees de kleine lettertjes. Iets wat u allemaal zou moeten doen. Hieruit blijkt dat ik voor een zwijgplicht ’teken’. Ik zeg maar niet dat ik journalist ben. Daar komen ze later wel achter maar liever niet op dat moment. Mijn nieuwsgierigheid wint het van mijn achterdocht of misschien is dat wel hetzelfde. Ik plaats mijn rechterwijsvinger. Nu mag ik u dus niet vertellen wat er die avond gebeurd en gezegd is. De wet zit op een dubbelzinnige manier in elkaar. Een manifestatie wordt verboden maar niet verhinderd. Toeschouwers kunnen aanwezig zijn maar mogen er niets over naar buiten brengen.
‘U VRAAGT TEVEEL’
De volgende dag breng ik als eerste een bezoekje aan het Departement voor de Media. Daar word ik te woord gestaan door een ter plaatse aanwezige voorlichtingsambtenaar. Doel van mijn bezoek is te weten te komen of het toegestaan is uit de persverklaring van De Afvalligen te citeren. Op het antwoord moet ik meer dan een uur wachten. Een antwoord dat luidt ‘Ja, dat mag. De wet heeft niet in een verbod voorzien aangaande het citeren uit persverklaringen afgegeven door niet legitieme organisaties, mits er met niet meer dan dertig woorden wordt geciteerd.’ Beste lezer, telt u maar na. Het zijn er precies dertig.
Wanneer ik vraag welke wetsartikelen hier in het geding zijn en informeer naar de aard van eventuele sancties is het antwoord ‘U dient de wet te kennen. Zoek het zelf maar uit.’ Dat blijkt niet zo eenvoudig. Het wetboek beslaat in totaal tien zip-file Cd-rom’s en dan heb ik de appendices niet meegerekend. Daarnaast voorziet het wetboek niet in een inhoudsopgave of een zoekfunctie. De reden hiervoor, weergegeven in het eerste scherm van deel één is, u raadt het al: U dient de wet te kennen. Niet alleen het deel dat voor uzelf van belang kan zijn.
Dan maar gebeld met het Ministerie van Klein Strafrecht, als belanghebbende zijnde. Tenslotte ben ik tot geheimhouding verplicht en ik wil graag weten welk wetsartikel op mij van toepassing is. Een vriendelijke telefoniste van de afdeling informatievoorziening wil me wel even helpen. Het blijkt een nog niet gepubliceerde appendix te betreffen, die speciaal voor het Klein Strafrecht in het leven is geroepen en die onder de verantwoordelijkheid valt van het departement van Rehabilitatie en Heropvoeding. Zij adviseert mij met R&H contact op te nemen. Bij R&H worden ‘met betrekking tot geheimhoudingsplicht geen mededelingen gedaan.’ Ik probeer nog te weten te komen wat de sancties zijn op overtreding, hetgeen mij op een felle reprimande komt te staan: ‘U vraagt teveel en daar is notitie van gemaakt. Het heet niet voor niets geheimhoudingsplicht,’
‘KUNST MOET AANTREKKELIJK ZIJN’
Zo kom ik niet verder en ik besluit de zaak anders aan te pakken. De manifestatie van De Afvalligen werd verboden. Waarom? Het wetboek doorspitten zal meer tijd in beslag nemen dan de tijd welke ik mag besteden aan dit onderzoek. Zoveel is mij duidelijk.
Hierover is onlangs een artikel geplaatst in vaktijdschrift ‘De Journalist’. Ik sla het er even op na. Het blijkt te gaan om artikel 21.41 van het Nieuw Wetboek van Klein Strafrecht, dat ‘verspilling’ verbiedt. In dit geval is sub D ’tijd’ van toepassing: ‘Hij of zij die tijd verspilt aan zaken die niet het algemeen belang dienen en waarvan niet mag worden verwacht dat ze de individuele prestaties op een hoger niveau brengen, zal bestraft worden met een geldboete van minimaal 3000 en maximaal 7000 Nieuwe Valuta of een nader te bepalen alternatieve straf’. In overleg met het Departement voor de Media, is bepaald dat voor onderzoeksjournalistiek niet meer dan tweeëndertig uren mogen worden uitgetrokken, inclusief reistijd en het vervaardigen van het artikel in kwestie.
Er zit dus niets anders op dan mij nogmaals aan een telefoontje te wagen, ditmaal naar het Ministerie van Culturele zaken, waar ik word doorverwezen naar het Departement Kwaliteitsbewaking Kunsten. Wat volgt is een stekelig gesprek met de voorlichtingsbeambte aldaar, die tenslotte het gesprek afbreekt omdat hij anders zelf in overtreding is van eerder genoemd tijdverspillingartikel. ‘Nogmaals, kunst moet aantrekkelijk zijn, productief en er moet een markt voor zijn. Is dit alles niet het geval, dan is er sprake van tijdverspilling. In het ergste geval zelfs van gezagsondermijning. Kunst dient niet om een statement te maken. Dat is aanstootgevend en het kost de maatschappij geld. Zegt u nu zelf. U bent er die avond geweest. Wat vond u ervan?’
‘Volgens mij mag ik me daar niet over uit laten,’
‘Dat is niet voor niets. Goed geantwoord. Goedendag.’
Juist wanneer ik besluit mijn pogingen te staken, aangezien me nog een schamele negen uur en vijftien minuten rest, tref ik de naam van één van De Afvalligen aan op de rol van Klein Strafrechtzaken. Mogelijk houdt dit verband met de betreffende manifestatie. Zo niet, dan krijg ik, met een beetje geluk, deze afvallige schrijfster te spreken.
‘U HEEFT NOG VEEL TE LEREN’
Ter zitting bij de Klein Strafrechter begin ik me voor het eerst af te vragen of de rechtspraak inderdaad niet wat té efficiënt is en of er wel iets van de rechtspraak overblijft. De rechtszaal is niet groter dan de hedendaagse prefab woonkamer. En, hoewel deze zittingen openbaar heten te zijn, een publieke tribune is er niet. De verdachte, die ik onder haar pseudoniem Jozine Katz heb leren kennen, blijkt te worden beschuldigd van overtreding van artikel 66.6 WvKS: ‘Deelname aan een bijeenkomst die tot doel heeft het gezag te ondermijnen door middel van provocatie en/of het spotten met de fatsoensnormen’ en tevens artikel 978B, appendix 1a WvKS: ‘Schending van de Geheimhoudingsplicht’.
Jozine Katz is al binnen en zit op een krukje tussen de Officier van Vervolging en de strafpleiter. De strafpleiter in dit soort zaken is doorgaans een pro deo werkende rechtenstudent die de gelegenheid krijgt zijn kunnen te beproeven. Er worden wat vragen gesteld en de strafpleiter komt er alleen aan te pas als er omstandigheden in het geding zijn die de verdachte verexcuseren. Zittend rechter is vandaag Mr. J. Groeneveld. Officier van Vervolging is R. Van Der Kerk.
De zaak Katz wordt in vijf minuten afgehandeld. Zij weigert ‘uit principe’ te ontkennen, staat op en roept de rechter toe ‘Jullie gaan je gang maar!’ Tweedejaars Strafpleiter in de leer F. Mul probeert haar te sussen. Ik kan me wel iets bij haar opwinding voorstellen. Zij zit hier niet voor de eerste keer.
Rechter Groeneveld: ‘U heeft uw les niet geleerd. Zoveel is duidelijk. Wanneer u opnieuw een alternatieve straf wordt opgelegd, zult u zich dan wèl aan de geheimhoudingsplicht houden?’ ‘Dat doet ze wel,’ pleit Mul. De rechter: ‘U heeft gezien dat openbaring van hetgeen u verboden is te openbaren, er slechts toe leidt dat meer mensen aan zwijgplicht gehouden zullen moeten worden. Het heeft dus geen zin en u belast er derden mee,’ De rechter wil al uitspraak doen, maar Mul is nog niet klaar. ‘Edelachtbare,’ De rechter kijkt op zijn horloge. ‘Uw slotpleidooi, neem ik aan?’
‘Ja, Edelachtbare. Ik wens nog aan te voeren dat mevrouw Katz niet wist dat de manifestatie verboden was,’ Rechter Groeneveld: ‘Daarvan had zij op de hoogte kunnen en moeten zijn. Ik wijs u derhalve op het preventieprincipe: Wanneer redelijkerwijs kan worden verwacht dat een handeling in strijd is met de wet, is de burger verplicht zelf actief zich inlichtingen te verschaffen betreffende de letter der wet. Hier is dus geen sprake van het uitzonderingsartikel Externe Onmacht. Verdachte had kunnen weten dat de bijeenkomst aanstootgevend was vanwege de aangekondigde, en ik citeer ‘boekverbrandingen en onthullingen’. De bijeenkomst was in strijd met de goede smaak. Een vertoning van bedrog. Verdachte mag blij zijn dat Officier Van Der Kerk niet tevens tijdverspilling ten laste heeft gelegd. U heeft nog veel te leren, raadsman!’
Tijdens de gehele zitting heeft Officier Van Der Kerk niet meer hoeven doen dan de tenlastelegging voorlezen en straf eisen. Voor de beide feiten waarvan Katz is beschuldigd wordt een alternatieve straf opgelegd, zoals Van Der Kerk geëist heeft.
‘WEG MET DE SOFTE AANPAK’
Direct na de zitting ga ik naar haar toe. Ze herkent mij van de manifestatie. Ik vraag haar of de andere Afvalligen ook gedagvaard zijn. Dat is het geval. ‘Maar ik ben de enige die ook voor een andere zaak de geheimhoudingsplicht al heeft overtreden,’ Zij refereert aan wat zij die avond ten gehore heeft gebracht en vraagt me of ik haar verhaal wil plaatsen. Ik moet haar zeggen dat ik niet bij machte ben dat te doen. Ze maakt me uit voor lafaard en begint te tieren. ‘Zo verandert er nooit wat! Je begrijpt er niks van!’ Mul vraagt mij te vertrekken. Hij meent dat het haar zaak niet goed zal doen wanneer zij met mij spreekt. Ik vraag hem nog om wat voor alternatieve straffen het hier gaat. Katz is op dat moment al uit het zicht verdwenen. Mul gaat naar zijn volgende zaak en voegt mij nog toe dat ik met zulke vragen bij het departement van R&H moet zijn.
Op de redactie aangekomen is het eerste dat ik doe, nogmaals bellen met R&H. Ditmaal krijg ik woordvoerder T. Smalle te spreken. ‘Waarom geen boete voor Katz?’ Daar begin ik maar mee. Smalle citeert het algemeen beginsel van Klein Strafrecht: ‘Indien een veroordeelde een geldboete niet kan voldoen, zal deze vervangen worden door een alternatieve straf. De beklaagde is verplicht hier zelf ter zitting om te verzoeken. Blijft beklaagde in gebreke, dan wordt automatisch een boete opgelegd. In de week volgend op het vonnis zal worden bekeken of veroordeelde kredietwaardig is. Zoniet, dan zal zonder verdere aankondiging alsnog tot het opleggen van een alternatieve straf worden overgegaan. En dat had u ook zelf in het wetboek op kunnen zoeken,’ voegt hij er streng aan toe. Ik begrijp het niet helemaal. ‘Maar in het geval van Katz werd zonder dat zij er om verzocht direct een alternatieve straf opgelegd. Waarom?’
‘Dit was de tweede veroordeling in korte tijd. Het is reeds bekend dat zij niet kredietwaardig is,’ Ik vraag verder. ‘Er wordt steeds maar niet gezegd wat nu de aard is van zo’n straf. Wat gaat er in dit geval met Katz gebeuren?’ Smalle gaat frontaal in de aanval. Ik heb te veel gezegd. ‘In dít geval? U bedoelt dat u op de hoogte bent van de eerder aan haar opgelegde straf?’ Er zit niets anders op dan Smalle mede te delen dat ik bij de manifestatie van De Afvalligen aanwezig ben geweest en dat ik voor geheimhoudingsplicht heb getekend. Hij wordt een stuk zwijgzamer. ‘We doen er geen mededelingen over. Het lijkt me genoeg u te vertellen dat wie niet betalen kan, er niet makkelijk vanaf komt,’ aldus Smalle ‘En daar zit hem nu de cultuuromslag. Weg met de softe aanpak van afbetalingen en straatjes aanvegen. Er valt niets meer te traineren en er valt geen deal meer te maken en dat schrikt af.’
Het is duidelijk: de tijd van sociale dienstverlening is voorbij. ‘Leest u de wet er maar eens op na, appendix 754B,’ voegt Smalle toe, voordat hij de verbinding verbreekt.
‘NOG NOOIT VAN GEHOORD’
‘Aangaande de alternatieve straffen is bepaald dat deze niet openbaar zijn, en niet in het openbaar worden uitgevoerd. Voorts is bepaald dat de executie van zulke straffen zonder vooraankondiging wordt uitgevoerd en dat de aard van de straf pas dan wanneer hij ingaat, aan de veroordeelde wordt bekendgemaakt. Veroordeelde is voorts gehouden aan zwijgplicht, waar het de aard van de straf betreft.’
Ik zoek de heer Mul nog eens op. U weet wel, Tweedejaars strafpleiter in de leer. Ik vraag hem waarom hij me dit niet vertelde toen ik het hem vroeg. ‘Nog nooit van gehoord,’ merkt deze verbaasd op. Op mijn vraag of een strafpleiter op deze manier wel goed werk kan leveren, schuttert hij en zegt tot slot ‘Het is nog nieuw, die wet,’ En daar slaat hij de spijker op zijn kop. Tenslotte is ook het inzetten van rechtenstudenten onderdeel van de nieuwe wet. Een grote blunder, lijkt mij. Het tumult rond de nieuwe wetten is dus te wijten aan slechte verdedigers? Ik doe navraag bij de Orde van Advocaten.
‘U raakt daar een teer punt,’ zo deelt Mr. Deetz mee, ‘Maar onze handen zijn gebonden. Het inzetten van studenten maakt onderdeel uit van de kostenbesparende maatregelen. Dat er fouten worden gemaakt, heeft de wetgever ingecalculeerd. We hebben het hier niet over grote zaken waarbij veel op het spel staat,’ Dat mag dan zo zijn, werp ik tegen, maar in die ‘grote zaken’ heeft de beklaagde tal van keuzemogelijkheden en beroepsinstanties tot zijn beschikking. Dus de burger, die voor een kleinigheidje wordt gepakt, is de dupe? ‘Zo moet u dat niet zien,’ aldus Beetz en ‘Wij hebben geen klachten ontvangen,’ Dat laatste is niet verwonderlijk: rechtenstudenten kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor falende belangenbehartiging, zoals hun afgestudeerde collega’s.
Ik neem nog eens contact op met Jozine Katz om haar te vragen hoe één en ander nu verder verlopen is, aangezien zij in een eerder stadium haar verhaal graag wilde doen. De telefoon wordt niet beantwoord. Ik zoek nog eens de digisite van De Afvalligen op, maar deze blijkt te zijn verwijderd.
‘DAT GAAN WE EVEN NA’
Mij rest nog te weinig tijd voor verder onderzoek maar nog altijd wil ik weten wat voor alternatieve straffen onze wetgever heden ten dage hanteert. Veel verhalen doen de ronde. Het relaas van Jozine Katz, dat zij de avond van de manifestatie deed is één zo’n verhaal. Katz is schrijfster. Het kan net zo goed fictie zijn. Dan zijn er nog de brieven die we hier ter redactie ontvangen, en waarin gewag wordt gemaakt van de meest weerzinwekkende straffen. Maar die zijn allen anoniem. Niet zo verwonderlijk, gezien de zwijgplicht.
Er zit niets anders op. Ik besluit de sprong te wagen en doelbewust de wet te overtreden door mijn eigen geheimhoudingsplicht te schenden. Maar hoe doe ik dit zonder anderen in de problemen te brengen? De oplossing is simpel. Ik benader een stilstaande politiewagen en spreek de bestuurder aan. Ik vertel hem wat ik op de manifestatie heb gezien en gehoord. Aanvankelijk weten noch hij, noch zijn collega wat ze er mee moeten. Dan vertel ik hen dat ik in overtreding ben. ‘Dat gaan we even na,’ zegt de bijrijder en controleert mijn gegevens in de mobiele databank. Ik moet mee naar het bureau.
Tijdens mijn rechtszaak word ook ik bijgestaan door een klunzige rechtenstudent. Gelukkig ben ik zelf goed voorbereid. Ik vraag om een alternatieve straf. De rechter deelt me mee dat het moment van uitvoering niet tevoren wordt bekend gemaakt. Hetzelfde geldt voor de aard van de straf. Alles volgens de letter van de wet, zoals verwacht.
Inmiddels heb ik de straf ondergaan. Het viel mee. Mag nu de conclusie worden getrokken dat de horrorverhalen overdreven zijn, dat ze zijn ontsproten aan de fantasie van schrijvers voor wie de goed georganiseerde samenleving waarin wij thans leven geen uitdagingen te bieden heeft? Moest er iets verzonnen worden om tegen te hoop te lopen? Feit is dat ik plots van straat werd geplukt door de uitvoerende dienst. Dat is niet prettig. Maar verschrikkelijk? Nee. Mag u weten wat voor schokkende dingen mij zijn aangedaan? Helaas niet, maar zoals ik zei, het viel mee. Het enige dat ik zeggen kan is: Zorg dat u de wet beter kent dan uw raadsman. U staat dan niet voor verrassingen. De nieuwe wet maakt dat er voortvarend en resoluut kan worden opgetreden maar is beslist niet onrechtvaardig. Wel wat ondoorzichtig. Het is dus nog even wennen. Om met rechter Groeneveld te spreken: ‘U heeft nog veel te leren.’