Uit de doofpot rond de dood van Hans Kok
Dit artikel is verschenen in Buiten De Orde #3, 2025. Je vindt BdO #3 HIER.

Het was vrijdag 25 oktober 1985. Ik was een van de tweeëndertig arrestanten na de ontruiming van de woning Schaepmanstraat 59-1 de dag ervoor, in de Staatsliedenbuurt van Amsterdam. Het was de dag dat ‘Hansie-boy’ in een cel in het hoofdbureau van politie aan de Marnixstraat stierf. Wat ik hier ga vertellen is mijn getuigenis van die dag. En deze getuigenis is tot op de dag van vandaag in de doofpot gestopt en gebleven.
Wat ging eraan vooraf?
De ontruiming de dag ervoor, donderdag 24 oktober, kwam onverwacht. Toenmalig burgemeester van Thijn wilde orde op zaken stellen in de Staatsliedenbuurt, een verkrotte buurt in Amsterdam Oud-West waar de kraakgroep meer te zeggen had dan de gemeente of de staat. Je had er kraakcafé De Rioolrat, gereedschapsuitleen De Blauwe Duim en de deurwaarder stuitte er bij zijn aangekondigde ontruimingen steevast op een groep mensen voor de deur, al dan niet voorzien van zwarte helmen, en vertrok dan onverrichter zake. Van Thijn wilde dit al langere tijd doorbreken en liet die 24e oktober daarom een woning zonder aankondiging ontruimen. En in die woning woonde de vriendin van een goede vriend van Hans.
Stedelijk alarm verzamelde binnen korte tijd een grote groep mensen op het plein voor de Rioolrat, omdat de kraakkroeg zelf voor ons allen te klein was. Van overleg was nauwelijks sprake: we trokken op naar het pand. Bij de herkraak van de woning op de eerste verdieping werd iemand in zijn arm geschoten toen hij door een ingetrapt deurpaneel de woning wilde ingaan: er bleek politie binnen te zitten. De beschoten kraker kwam naar beneden en riep met overslaande stem: “Ik ben beschoten!” Terwijl hij op de stoep tegen de gevel ging zitten en mensen zich over hem ontfermden, vluchtte de politie over het balkon aan de achterkant de woning uit. Krakers konden naar binnen. De beschoten kraker werd door een ambulance afgevoerd.
Maar de herkraak was een feit. Eenmaal binnen in het pand gooiden we van alles in het trapgat naar beneden totdat de trap achter de voordeur van het trapportaal tot bovenaan de eerste verdieping helemaal vol lag. Vanuit de ramen werd van alles gegooid naar opgetrommelde platte petten. Sommigen waren naar het dak gegaan, er kwamen ook dakpannen naar beneden. Even leek er een patstelling te ontstaan waarin de herkraak een overwinning zou blijken, maar Van Thijn was vastberaden: hij liet de ME aanrukken.
Tijdens de daaropvolgende ontruiming heeft de ME, eenmaal binnen, keihard bovenhands op de hoofden staan meppen, ook al hielden mensen hun handen omhoog. Ik had geluk, ik stond bij het raam en daardoor achterin de groep. Bij deze gewelddadige ontruiming hebben mensen gezien dat Hans in het nauw is gedreven en op zijn hoofd geslagen. Op de foto die later op de poster ‘Vermoord Hans Kok’ zou komen, is daarvan niets te zien. Hij maakt het V-teken en kijkt recht in de camera.
We werden aan elkaar geboeid en afgevoerd naar het hoofdbureau. Daar aangekomen werden alle tweeëndertig arrestanten in de wachtruimte naast het kantoor van de wachtcommandant, bij de ingang van het cellenblok, gestopt. Een voor een werden we geregistreerd, gefouilleerd en naar een cel gebracht. Een van de vrienden van Hans zou later vertellen dat Hans daar in die wachtruimte iets ingenomen had. Ik herinner me zelf een levendige Hans, net als iedereen vol adrenaline en woede. We lieten ons niet kisten…
Wie was Hansie-boy? En een tijdbeeld.
Ik kende Hans nog uit de Zaanstreek. Daar was hij ‘Hansie-boy’, een van de ‘pretpunks’. Hij speelde bas in de band Lol En De Ellendelingen. Hij kon ‘m flink raken met de alcohol, ik heb wel eens meegemaakt dat hij bij gebrek aan drank ranja bij spiritus deed en dat opdronk. Hij was geen politiek activist, maar woonde wel in het kraakpand op de Dam in Zaandam. Wie in die tijd niet geleefd heeft, kan zich misschien moeilijk voorstellen hoe de sfeer toen was. Ik vat dat nog altijd samen als: no future. Koude Oorlog. Het gevoel dat elk moment een van de grootmachten De Bom zou droppen. Veel mensen leefden volgens het principe Live fast – Die young. Het maakte niet uit, je kon maar beter lol hebben en schijt aan alles. Of: je werd politiek actief. Kraken, acties tegen kernenergie, kernwapens en militarisme, tegen fascisme, voor Polisario in de westelijke Sahara van Marokko, tegen de Amerikaanse inmenging in El Salvador, steun voor de hongerstakers van de IRA, steun voor de Britse mijnstakers…
Die donderdag de 24e oktober dat ik Hans weer zag bij de Rioolrat had ik hem al een tijd niet meer gezien. Ik was zelf in 1981 naar Amsterdam gekomen, hij niet veel later. Onze wegen scheidden toen ik vertrok uit het pand aan de Nieuwe Uilenburgerstraat waar we beiden woonden, om wat anders te gaan kraken. En hier, vier jaar later, zag ik hem weer. Net als wij allemaal wilde hij erop af. Niemand kon vermoeden dat hij er de volgende dag niet meer zou zijn.
In het hoofdbureau
We belandden allemaal in die cellen in het hoofdbureau. In die tijd betekende dat: kale cel, geen matras of deken de eerste nacht. Je moest maar op het beton slapen. Er waren meer dingen anders dan nu. Luchten was er in de eerste vier dagen die de inverzekeringstelling toen telden niet bij, net zo min als douchen, wassen, je tanden poetsen. Je had niets en je mocht blij zijn wanneer ze de eerstvolgende avond je wel een matras en deken gaven, die dan de ochtend erna weer werden ingenomen. Je kunt je voorstellen: eind oktober is het koud, zeker toen nog.
De dag erna, vrijdag 25 oktober, begonnen ze ‘s morgens met verhoren. Van vrienden van Hans is bekend dat ze hem nog hebben horen zingen die ochtend: My Way, van Frank Sinatra, maar dan in de punkuitvoering van Sid Vicious. De tijd daarvan is niet helemaal vastgesteld meen ik me te herinneren, want in de cel wist je niet hoe laat het was. Waar wel een klok hing? In het kantoor van de wachtcommandant, waar je naar binnen kon kijken als je in die ruimte zat waar we de dag ervoor in gepropt waren. Die ruimte was namelijk omgeven door glas. Je kon er de ingang van het cellenblok zien, en dat kantoor. En dus ook de tijd.
Het was daar dat ik dingen gezien en gehoord heb, tussen twaalf en half één, die ik nooit zal vergeten. Ze hadden me daar na verhoor – “geen verklaring!” – neergezet omdat ik “even ergens op moest wachten”. Dus ik zat daar en wachtte. En ik heb me heel wat keren afgevraagd: heb ik dat allemaal werkelijk goed gezien en gehoord? Maar tot op de dag van vandaag weet ik het zeker: ja, dat heb ik goed gehoord en ik heb de tijd waarop ik dat gehoord heb goed gezien. Voor zover mijn geheugen me na veertig jaar op details in de steek laat, kan ik alles teruglezen in documentatie van toen die ik altijd bewaard heb. Mijn zelf opgestelde verklaring. Het verhoor van de rijksrecherche en mijn verslag daarvan.
De dood in de cel
Twee bewakers kwamen uit het cellenblok. Ze spraken met elkaar en spraken de wachtcommandant aan.
“Een van die krakers loopt blauw aan en hij ligt te braken”. Het celnummer werd genoemd. Twee mannen in burger liepen met hen mee terug het cellenblok in. Ongeveer vijf minuten later kwamen ze alle vier terug, zich hardop afvragend wat ‘het’ kon zijn.
“Ontwenningsverschijnselen?”
“Hoe kan dat nou? Dan had-ie dat al eerder moeten hebben want ze zijn gisterenavond aangehouden.”
De naam van de arrestant was Kok. Zijn adres werd ook genoemd. Op dat moment zei de achternaam ‘Kok’ mij niets. Ze praatten nog even door, waarna een van hen in het kantoor van de wachtcommandant de arts ging bellen die ik hem eerder ook al had horen bellen voor twee zieken. Of de arts als hij die middag toch kwam dit geval “ook even mee kon pikken”. Het leek niet ernstig te zijn als de brakende en blauw aanlopende kraker op een arts kon wachten die om onbepaalde tijd later die middag zou langskomen…
Volgens mijn eigen destijds opgestelde verklaring was het tussen kwart over één en half twee dat er paniek ontstond bij de smeris. Een uur tot anderhalf uur later.
De wachtcommandant belde naar de bewaking van het cellenblok. Of ze die kraakster die er zat wilden komen ophalen.
“Die heb ik liever niet hier!”
In alle haast werd ik naar een groepscel gebracht in plaats van de cel waar ik gezeten had. Daar zat ik tot ik die avond weer terug werd gebracht naar C17. Het was intussen rond acht uur.

Die avond begon het te gonzen in het cellenblok. Het geluid van mensen die iets doorgaven door naar elkaar te roepen kwam dichterbij. “Dood!” galmde het. “Er is iemand dood!”
“Wie?”
“Hans!”
Ik begon me af te vragen of Hansie-boy en de kraker genaamd ‘Kok’ dezelfde waren.
Die avond was onwerkelijk, een boze droom. Mensen bonsden op de deuren. Schreeuwden. Gilden. Huilden. Bewakers liepen door de gangen, deden de luikjes van de cellen open en beten mensen toe dat ze op moesten houden. “Het is maar een junkie!” riepen ze ook. Het duurde tot na twaalf uur die avond voor onze advocaat, Henk Kersting, op bezoek kon komen. De inverzekeringstellingen wegens openlijke geweldpleging waren de avond ervoor al ingegaan.
Of ik wist dat er iemand dood was, vroeg hij. Ja, dat wist ik. Op dat moment kon ik de vraag stellen die door mijn hoofd spookte: “Hoe heet Hans van zijn achternaam?”
“Kok” zei hij. En toen wist ik het: ze hadden hem nog levend gezien die ochtend tussen twaalf en half één, brakend en blauw aanlopend, en hadden hem laten wachten op een arts die niet binnen afzienbare tijd zou komen. Ze hebben hem willens en wetens laten barsten en dood laten gaan en daar heeft nog tijd genoeg tussen gezeten om zijn leven te redden. Ik vertelde het hele verhaal aan Kersting. Toen hij vroeg of hij dit naar buiten mocht brengen, aarzelde ik geen moment: “Ja, natuurlijk!”
Daags erna, zaterdag 26 oktober, kwam Kersting ‘s avonds weer langs. Hij had in de pers de volle laag gekregen door reacties van politiewoordvoerder Klaas Wiltink en burgemeester Van Thijn. Het was niet waar, beweerden ze. Kersting zou met de verklaring van zijn cliënt uit het cellenblok olie op het vuur gooien, figuurlijk én letterlijk.
Ik schrok ervan. Kersting stond machteloos. Ik heb daarna de laatste twee dagen van de inverzekeringstelling als verdoofd van angst in mijn cel gezeten. De bewakers konden me voor verhoor halen, per ongeluk van de trap laten vallen. Mijn verklaring zette hen te kijk als smerissen die welbewust een arrestant de dood in hadden gejaagd. Telkens als ik ze hoorde in de gang met hun sleutelgerammel hield ik mijn adem in. Gaat de deur open? Wat willen ze? Moet ik mee?
Die maandag, 28 oktober, werden we allen voorgeleid bij de rechter-commissaris in de Bijlmerbajes. De meesten van ons kwamen vrij. Ik ook. Enkele jongens, goede vrienden van Hans, werden in bewaring gesteld en terug naar het hoofdbureau gebracht wegens cellengebrek in het huis van bewaring. Dat moet vreselijk voor ze zijn geweest. Terug naar dat bureau…
De rest van ons kwam vrij in een stad waar dagenlang gereld was en van alles in de fik gestoken. Maar dat was afgelopen. Er heerste verslagenheid op het moment dat wij buiten stonden en ook nog even wilden meedoen. De begrafenis van Hans zou de dag erop plaatsvinden, dinsdag 29 oktober. Zo snel mogelijk de grond in. Zo min mogelijk onderzoek aan zijn lichaam verder.
De familie is door Van Thijn onder druk gezet om ermee akkoord te gaan. En het moest ‘s avonds gebeuren, als het al donker was. Er moest vooral voorkomen worden dat het een rel zou worden, dat krakers erheen zouden gaan. Het was de doodgraver van het kerkhof die me vele jaren later, in januari 2004, toen ik het voor het eerst kon opbrengen om het graf van Hans te bezoeken, vertelde hoe die begrafenis gegaan was.
Er stond ME bij de toegangen van de begraafplaats, de paden op de begraafplaats werden verlicht door de koplampen van ‘snoeken’, een type auto Citroën ID/DS dat omhoog kon komen aan de voorkant, waardoor het licht verder scheen. Het graf zelf werd verlicht met halogeenlampen, aangedreven door een aggregaat dat stond te ronken. Hijzelf, de doodgraver, moest van de politie een kogelvrij vest aan.
Dit was het afscheid van hun zoon en broer dat de familie van Hans Kok kreeg van burgemeester Van Thijn. En wij, de krakers, de vrienden van Hans die niet vastzaten, we hielden een fakkeloptocht en legden bloemen bij het hoofdbureau. In tranen.
Nasleep en doofpot
Van rellen en branden was geen sprake meer. Regelmatig demonstraties. De onderzoeken begonnen. De familie van Hans nam advocaat Henk Kersting in de arm om het onderste boven te krijgen. Ze stelden zelf een onafhankelijk arts aan om de dood van Hans te onderzoeken. Er kwam een poster. ‘Hans Kok, vermoord door politie, gedekt door justitie’, met ook de namen van andere doden door toedoen van de politie. Wat we verder deden? Het is een warboel in mijn hoofd. Er gebeurde veel en snel achter elkaar in die tijd. Kraken, ontruimingen, acties. Maar een ding weet ik nog wel: we wilden de waarheid en we wilden gerechtigheid. En ik moest naar de rijksrecherche met mijn verklaring, voor verhoor.
De rijksrecherche zou onafhankelijk zijn. Geloof er maar niks van. Mij werd voor de voeten geworpen dat “drie onafhankelijke medici” beweerden dat om de tijd dat ik gehoord had wat ik verklaarde, Hans allang dood was. Het kon dus niet waar zijn. Hans zou tussen zes en tien uur al dood zijn geweest. “Wilt u beweren dat die medici liegen?”.
Ik antwoordde dat die blijkbaar “al dan niet moedwillig liegen”. Dat wilden ze niet horen. Nu werden zij, de politie, voor moordenaar uitgemaakt. Dat was mijn schuld.
Ze probeerden me in de war te brengen. De rechercheur die me verhoord had, had die dag pas ‘s middags gewerkt, dus ik kon er nooit gezeten hebben na verhoor vanaf 12 uur. Vervolgens werd het gecontroleerd en bleek hij toch die morgen al gewerkt te hebben. Continu oefenden ze druk uit zodat ik mijn verklaring zou intrekken maar zeiden tegelijk dat dit niet de bedoeling was. Bijna aan het einde van het verhoor vertelde een van hen me dat hij het lichaam van Hans ook gezien had en hij had wel vaker een lijk gezien dus hij wist het ook zeker: hij was al langer dood dan uit mijn verklaring moest blijken. Nog meer druk, door een bepaald niet onafhankelijke rechercheur van de rijksrecherche. Maar ik trok mijn verklaring niet in.

We zijn intussen veertig jaar verder. We hebben gedemonstreerd, we hebben het niet gepikt. Een jaar later kwam er een poster uit: “Wij pakken jullie”, met foto’s en namen van direct en politiek verantwoordelijken. De jacht op de makers werd geopend. We werden gevolgd op straat. Maar er is nooit een smeris vervolgd voor de dood van Hans Kok. De eindconclusie is geweest dat hij ziek was, drugs gebruikt had, dat de cel koud was geweest, en ja, ze hadden beter op moeten letten. Niemand is verantwoordelijk gehouden. Later zou ik nog vernemen dat vocht dat uit een van Hans’ oren was gekomen nooit onderzocht is. Tel daar de klappen op zijn hoofd bij op. Voor mij lijdt het geen twijfel: de waarheid is niet boven tafel gekomen. Op zijn minst hebben ze hem laten creperen. Maar hij kan ook gestorven zijn ten gevolge van de klappen op zijn hoofd. Hersenletsel uit zich niet altijd direct.
Zijn drugsgebruik is als excuus gebruikt. Maar ook een verslaafde laat je niet creperen. Ook een verslaafde sla je niet dood. En wat is er eigenlijk met mijn verklaring gebeurd? En wat is er met iedereen gebeurd die hier zo dicht bij betrokken was? Hoe gaat het met ze? In de vaart van die tijd, de conflicten in de beweging de jaren daarna, zijn contacten verloren gegaan. Ik zou het niet weten.
Ik weet wel hoe het met mij gaat. Als ik hierover praat met mensen, moet ik tranen bedwingen en een brok in mijn keel wegslikken. Veertig jaar later. De kraakbeweging van toen kende geen support en recovery. Ik zoop mijn verdriet weg in de kraakkroeg. En dan weer actie, kraken, strijd. Zo deden velen dat in die tijd. Was het traumatisch geweest? Vast wel. Dat wilde ik toen niet weten. Dat was niet stoer. Doorgaan, dat was het devies.
Mijn verklaring is de doofpot ingegaan. Die was in de zaak tegen de politie niet bruikbaar, want ja, die medici, daar viel niet tegenop de boksen. Maar mede-krakers en -activisten uit die tijd hebben net zo hard meegewerkt aan de doofpot. Dat doet me nog het meeste pijn. Ik gold als hardliner en radicaal, dat zal er mee te maken hebben gehad. Ik zou het verzonnen hebben voor de aandacht, meenden sommigen. Er waren er die liever de staat gelijk gaven: Hans was een junkie. Geen politiek activist. Die had ook dezelfde dag ergens anders dood kunnen gaan als het niet op het politiebureau was geweest. Er waren activisten die later zouden roepen dat de beweging een martelaar nodig had gehad en dat de dood van Hans wel goed was uitgekomen. Een vreselijk cynische gedachte die ik niet deel. Het was terecht dat we het niet pikten en het onderste boven wilden. Bovendien: Hans was niet het enige slachtoffer van politiegeweld.
Het is een wonder te noemen dat niet eerder al, of sindsdien, er meer doden onder activisten zijn gevallen, alleen al door dat altijd maar op de hoofden slaan door de ME.
De houding van sommige mede-activisten in die tijd heeft gemaakt dat niet alleen de gewelddadige ontruiming, de dood van Hans, datgene dat ik gehoord heb en de druk om mijn verklaring daarover in te trekken door de rijksrecherche voor de rest van mijn leven als een open wond zijn blijven etteren. Het zijn de ontkenning en valse beschuldigingen uit de eigen beweging die tot op de dag van vandaag veel toevoegen aan de pijnlijke herinnering. Zelfs toen de film ‘In Naam Der Wet’ over de dood van Hans werd gemaakt, is mij niets gevraagd.
De doofpot waar dit verhaal is ingestopt is zo diep, dat ik bijna aan mezelf zou gaan twijfelen. Je reinste gaslighting. En daarin zit een van de belangrijkste lessen uit die tijd: zorg voor jezelf en voor elkaar. Hecht waarde aan wat mensen vertellen en loop de verklaringen van de staat niet achterna. Voor wie zulke heftige dingen meemaakt: ga niet stoer doen. En: solidariteit is een werkwoord.
Joke Kaviaar, 7 september 2025